Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik ben dezelfde.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik ben dezelfde.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 48 : 12b.

Tegenover al de veranderlijkheid, waaraan wij menschen onderworpen zijn, staat het eeuwig vast, dat Jehovah, de Heere, onveranderlijk is. Niet slechts in zijne gedaante en in de openbaring van zijn wezen is de mensch veranderlijk, maar ook in zijn wil, in zijn verstand, in al zijne genegenheden.
Bij al het veranderlijke, dat onze oogen op deze aarde aanschouwen, is er niets te bedenken, zoo veranderlijk als de mensch.
Van de veranderlijkheid zijner gedaante getuigt de Heilige Schrift, dat alle heerlijkheid van den mensch gelijk is aan eene bloem op het veld. Eiken dag bij vernieuwing wordt dit in het leven bevestigd, Eén wenk slechts van den Almachtige, en al de glans van den mensch is verdwenen, al zijne schoonheid is vergaan. Hoe jong, hoe sterk en krachtig ook, wie is in staat, krankheden en smarten, ja, zelfs den dood te keeren!
Hoe rijk aan afwisseling en verandering is daarenboven het menschelijk leven, met betrekking tot onze lotsbedeeling op dit benedenrond. Kijken worden arm, armen worden rijk; beproefden worden gezegend, rijk gezegenden worden menigmaal zwaar beproefd. Van alle stervelingen geldt het woord: wij zijn van gister en weten niet, wat wij morgen zijn zullen.
Niet minder is de mensch veranderlijk in betrekking tot zijne gezindheid tegenover zijn’ naaste.
Als eene droeve klacht werd het zoo duizenden malen naar waarheid uitgesproken: wat is die man, of wat is die vrouw veranderd! Stond bet nu bij al die veranderlijkheid van den mensch niet onwrikbaar vast, dat God zelf onveranderlijk is en eeuwig zal blijven, dan verloor daarmede al onze hoop en troost, beide voor den tijd en voor de eeuwigheid, hare waarde.
Wat n dan vandaag deed opspringen van vreugde, kan u morgen doen nederzitten in stof en asch, evenals iemand, die zijn schat heeft verloren, zonder dien ooit weder te vinden.
Niet als een resultaat van louter menschelijke wetenschap, maar uit het Woord der goddelijk openbaring blijkt klaar als de dag, dat in die drie woorden: »Ik ben dezelfde” ons eene waarheid wordt geleerd, welke in Gods Woord met vele bewijzen wordt gestaafd, uit de natuur van Gods Wezen noodwendig moet volgen, onmisbaar en onschatbaar is voor ons geloof, en alzoo eene bron is van de rijkste vertroosting in dit moeitevolle leven.
Aan dat »dezelfde” ligt ten grondslag, dat er kennis bestaat van den Persoon, die spreekt.
Die kennis wordt hierbij ondersteld, en met recht; want Israël wist het, wie de
Heere was. Daartoe had God de Heere zich aan Zijn Israël geopenbaard, als de Heilige, de Waarachtige, de Rechtvaardige, groot van goedertierenheid en barmhartigheden. Dit was allerduidelijkst gebleken, op aanschouwelijke wijze bevestigd, — God had Jakob zijne wetten, Israël zijne inzettingen en zijne rechten gegeven. Alzoo had Hij geen volk gedaan.
Beide in het Nieuwe en in het Oude Testament vinden we de allerduidelytste uitspraken, dat de Heere niet wordt veranderd, en dat er bij den Vader der lichten geene verandering of schaduwe van omkeering is.
Omdat God een eeuwig, onafhankelijk, heilig Wezen is, kan er in Hemzelven geene verandering zijn. De veranderlijkheid in de schepselen bewijst hun aller afhankelijkheid van Hem, die aller Schepper en Oorsprong is Wel bezien grondt zich hierop de hoop der geloovigen, de blijde troost van al Gods kinderen, dat zij weten: God zelf is onveranderlijk, Zijn Woord en Zijne beloften falen niet.
Aan de heerlijkheid en zaligheid Gods twijfelt geene enkele ziele, die, door Gods genade, krachtdadig en hartgrondig aan eigen ellende ontdekt, door Christus toegang vindt tot den Vader. Tot Gods kind aangenomen, erfgenaam verklaard ten eeuwigen leven, deelende in de zalige gunst en gemeenschap des Drieëenigen, is dit heilgenot met geen ander te vergelijken.
Maar Israël blijft niet wonen te Elim in de woestijn, en des Heeren jongeren tabernakelen niet op Tabor, — des Heeren bevel tot Zijn Israël luidt: »Zegt den kinderen Israéls, dat zij voorttrekken!” Wel heeft het uitverkoren drietal der discipelen Mozes en Elia op den berg der verheerlijking aanschouwd, en wel hebben zij, wat nog meer zegt, de verheerlijking van den Heere Jezus voor een oogenblik op den top des bergs aanschouwd; maar weldra geroepen om af te dalen, zagen zij beneden aan den berg niemand dan Jezus alleen.
En als dan de reis door de woestijn weder voortgezet wordt, de beproevingen des levens vermenigvuldigen, zonden en afwijkingen vele zijn, de gevoelige genade wordt gemist, en des Heeren gunstgenooten in den smeltkroes der ellende zijn, ach, dan ligt de gedachte, hoe verkeerd ook, zoo voor de hand: »de Heere heeft mijner vergeten!” Of komt het daar niet toe, dan kan uit vleeschelijke overlegging, alsof de onveranderlijke God aan een nietig sterveling gelijk ware, zoo licht een aanval van twijtelmoedigheid u den moed doen ontzinken, uwe hoop doen wankelen, terwijl Satan het uiterste beproeft om u Godsliefde en trouw te doen betwijfelen.
Zoo kan de storm van binnen opsteken, uwe ziele in benauwdheid brengen en onder Gods hooge toelating al uwen vrede in vrees doen veranderen.
Met een enkel woord, met een enkelen lichtstraal te midden van al dat nachtelijk duister, zal echter uw vrede wederkeeren, uwe hoop herleven, en slaat ge klapwiekend de vleugelen des geloofs uit, terwijl ge de sterkte Gods aangrijpt en amen zegt op des Heeren Woord: »Ik ben dezelfde.”
Voor Jakob, den aartsvader, was het genoeg in zijn angst en benauwdheid, van den Heere te mogen vertroost worden, met de woorden: „Ik ben de God van Bethel”, Uien God kende Jakob. Gesterkt in het geloof, dat die God hem verder leiden, bewaren en verzorgen zoude, was hem dit genoeg, om met zijnen weg zich den Heere toe te vertrouwen.
De openbaring des Heeren in dat: »Ik ben dezelfde” mag een pleitgrond zijn in uw nood en gevaar, eene verzekering in al uwe smart en beproeving, dat de Heere u helpen, bewaren en aan het noodige niet doen ontbreken zal.
Hij, de Heere, is dezelfde, in waarheid, in liefde, in trouw, in ontferming. „Van eeuwigheid tot eeuwigheid is en blijft Hij dezelfde. Kon nu hetzelfde van den mensch worden gezegd, namelijk van den geloovige, dan zeker blonk daarbij Gods trouw en ontferming minder uit. Nu dit hij en met den menseh zoo geheel anders is, kan de genade Gods naar waarde geroemd. Tegenover Gods trouw heeft zelfs de uitnemendste aller menschen nog eiken dag zooveel stof om over eigen ontrouw, — tegenover Gods liefde over eigen liefdeloosheid te klagen. Daargelaten, wat in dezen van zoo grooten invloed kan zijn op ons leven, wat ons tracht af te trekken van den Heere en van Zijne zalige gemeenschap, moet desniettegenstaande de oorzaak van alle afwijking en verflauwing niet in God , maar in ons zelven worden gezicht.
Kr is geene verschooning onzerzijds. Niemand vermag te pleiten op verzachtende omstandigheden. Veeleer behoort aller geloovigen belijdenis te zijn : »Heere, bij ons is de beschaamdheid en de schaamroodheid des aangezichts!”
Bij de oprechten wordt dit dan ook vernomen.
Alle roem van ’s menschen zijde is uitgesloten.
Alles is genade. Genade zocht n op. Genade bracht u terecht, maar ge dwaal-det als een schaap, dat zijn herder heeft verloren. Genade gaf u het troostrijk antwoord op de vraag: Is er ook voor mij nog een middel, om de straf, op de zonde bedreigd, te ontgaan en weder tot genade te komen? Genade is het, waar ge het alleen aan dankt, dat ge op al uw weg van Sittim tot Gilgal Gods goedertierenheden hebt mogen ondervinden. En zoo is het ook louter ontferming en genade, als ge bij uwe struikelingen en verkeerdheden, en als ge onder dat alles, wat met schaamte doet bekleed zijn voor God, nog bij den voortgang en in alles moogt ervaren, dat onze ontrouw de trouw des Heeren niet te niet doet.
Daarom raag ieder kind des Heeren wel op elke bladzijde van zijn dagboek schrijven: »de Heere is dezelfde.”
Dreigen nieuwe gevaren, pakken donkere wolken zich boven ons hoofd samen, omringt de vijand u van alle zijden, zijt ge geheel ingemuurd, zoodat ge nergens uitweg ziet tot ontkoming, — al vragen u dan vrienden en vijanden: wat zal het nu zijn ? — weet dan en verstaat, dat de Heere dezelfde is.
Zijne macht en Zijne liefde om u te helpen en te schragen zjjn niet verminderd. ’s Heeren trouw zal nooit vergaan.
Bergen en heuvelen mogen wankelen en wijken, maar de Heere is en blijft dezelfde. Dat biedt troost en hope voor alle verslagenen en gebrokenen van hart! Dat wijst, zij het dan ook indirect, een weg van ontkoming voor alle ellendigen en nooddruftigen; want op de vraag, waarin en waartoe deze waarheid kan aangewend en toegepast, mag men ook dit niet vergeten, dat Hij, die de Onveranderlijke is, zondaars roept tot bekeering, en dat er bij Hem uitkomsten zijn zelfs tegen den dood. Het is volstrekt niet vreemd, dat een geloovig mensch met schaamte belijdt: Ik val mijzelven zoo tegen. En wie moest niet menigmaal in zijn leven de droeve ondervinding opdoen van anderen, welke ons zeggen deed: dat had ik van dien man of van die vrouw niet gedacht. Als wij op prinsen, dat wil zeggen, op de voornaamsten, niet mogen vertrouwen, wa zal het dan met anderen zijn?
Doch hoe dit zij: Een Saul mag David kwaad voor goed vergelden, — een Absalom mag zijn eigen vader naar ’t leven staan, — een Petrus mag met bitterlijk weenen het bewijs geven, dat de man, die zich zoo sterk waande, even afhankelijk was van den Heere als alle anderen, — een Demas mag Paulus verlaten en de liefde der wereld hooger achten dan de liefde tot Christus en de waarheid, — alleen de Heere is dezelfde.
Jakobs God verandert niet. Dierbaar en onschatbaar is de vertroosting, welke deze waarheid inhoudt voor allen, die aan verkwikking in druk, aan vertroosting in droefenis behoefte hebben. Was de Heere zoo veranderlijk als een mensch, dan was er wel oorzaak om met het oog op dagelijksche overtredingen en zonden te belijden; alles gansch onwaardig, zonder dat er hope overbleef op genade en erbarmimg. De verloren zoon, tot zichzelven gekomen zijnde, zeide: »ik zal opstaan en tot mijnen vader gaan.” En evenzoo zegt ook Gods kind als David: »’k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden, maar ik beleed, na ernstig overleg, mijn’ booze daan ; Gij naamt die gunstig weg” Wél kan de Heere, om hunner zonden wil, Zijn aangezicht voor Zijn volk verbergen ; — wél kan de kastijding des Heeren zijn Israël in den smeltkroes brengen, — maar vergeten zal Jehovah Zijn erfdeel niet.
Van eeuwigheid tot eeuwigheid en van geslacht tot geslacht zal der koningen Koning en der heeren Heere Zijn Woord bevestigen, Zijne eer handhaven, Zijne beloften, aan Zijn Sion gedaan, bevestigen. Op die waarheid mag gepleit, ook bij allen arbeid, in Gods koninkrijk ondernomen. Op dien grondslag mag gehoopt in allen nood en gevaar. De Heere, die in zes benauwdheden redt, laat de zijnen in de zevende niet omkomen, daarom, omdat de Heere niet verandert, Zijne Jakobskinderen niet verteert. Al het kwaad, dat de duivel, al het kwaad, dat booze menschen tegen hen bedenken, zal de Heere als de Almachtige en Getrouwe God verijdelen. Niet in de hand van menschen, maar in de hand des Heeren berust uw lot en uw leven.
De Heere regeert, Hij is wonderlijk van raad en machtig van daden. Wijsheid en rechtvaardigheid, liefde en getrouwigheid kenmerken de daden des Heeren.
Ongeloof doet uitroepen : »Mijne zonde is grooter dan dat zij vergeven worde;” geloof daarentegen leert belijden: »Maar bij U is vergeving, opdat Hij gevreesd wordt.”
Zoo blijft dan bij al de wisselingen dezer aarde, bij al den jammer, die ons omringt, bij al de zonde van eigen hart, ja, bij al de levensvragen, welke zich aan onzen geest kunnen opdringen, dit de troost, de bemoediging en de sterkte van alle oprechten van harte: De Heere is dezelfde. Die Hij geweest is en zich betoond heeft, zal Hij eeuwig blijven.
Opgezien dan naar boven, vanwaar uwe hulpe zal komen, o Sion! om door den Heere bemoedigd, met den psalmdichter te getuigen:

»Zou God Zijn’ gena vergeten,
»Nooit meer van ontferming weten ;
»Heeft Hij Zijn’ barmhartigheên
»Door Zijn’ gramschap afgesneên?
»’k Zei daarna: dit krenkt mij ’t leven;
»Maar God zal verandering geven,
»d’Allerhoogste maakt het goed:
»Na het zure geeft Hij ’t zoet,”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's

„Ik ben dezelfde.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's