Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De openbaring van Gods Zoon tot verbreking van de werken des duivels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De openbaring van Gods Zoon tot verbreking van de werken des duivels

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.” 1 Joh. 3 : 8b

Tweeërlei macht openbaart zich in de wereld: de macht van de waarheid en de macht van den leugen. De waarheid is uit God en de leugen is uit den duivel. In de openbaring van die tweeërlei macht grondt zich de worsteling, welke alle eeuwen door op deze aarde ia aanschouwd. Waarheid en leugen, licht en duisternis vereenigen zich niet met elkander. Die machten te willen ontkennen, baat niet; want zij blijven er evengoed om bestaan en openbaren zich, elk op hare wijze. Elke poging om den strijd tusschen die beide machten doen ophouden is vruchteloos. Eerst aan het eind der eeuwen zal de volkomen zegepraal volgen van de waarheid over den leugen, van het licht over de duisternis. Dit waarborgt ons Gods Woord. Daartoe de Zone Gods, als de verpersoonlijkte Waarheid, geopenbaard.
Die openbaring begint in het Paradijs, waar in de Paradijsbelofte niet slechts de strijd wordt aangekondigd in de woorden: »Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad”, — maar waar tevens het einde van den strijd wordt aanwezen met de woorden: »datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.”
Die openbaring van den Zone Gods, in het Paradijs begonnen, is bewaard en voortzet tot op Noach, — is voortgegaan in het aardsvaderlijke tijdperk tot op Mozes. Die openbaring was het middelpunt van de schaduwen en offeranden onder de Mozaïsche bedeeling; zij werd uitgebreid en verlevendigd door Gods heilige profeten en werd eindelijk in de volheid des tijds tot volle klaarheid gebracht, toen het Woord is vleesch geworden, en het beloofde Zaad werd aanschouwd in het wonderkindeken, dat te Bethlehem is geboren.
Van af de kribbe te Bethlehem tot op het kruis te Golgotha, en van Golgotha tot de hemelvaart van Christus van den Olijfberg, is alles ééne openbaring. En die openbaring, zoo rijk aan verscheidenheden, zoo dierbaar voor ’t geloof, zoo onbegrijpelijk voor het natuurlijk verstand, is de openbaring Gods, waarin al de deug-den van zijn goddelijk wezen worden op-geluisterd. in die openbaring worden alle Gods beloften bevestigd, daarin wordt Gods eeuwige liefde, trouw en erbarming aanschouwd, daardoor wordt Zijne eeuwige ondoorgrondelijke wijsheid openbaar,— in één woord: die openbaring predikt ons, dat de Heere regeert, dat Zijn raad zal bestaan, en dat Hij als de Almachtige en een wijze God Zijn welbehagen doet. Bij es wat in de schepping en onderhouding van alle dingen ons van ’t Goddelijke Wezen is geopenbaard, mag de openbaring van Christus als de Zone Gods de allervoornaamste, de allerbelangrijkste, de allernoodzakelijkste wel genaamd worden. Dit blijkt onder meer allerduidelijkst uit hetgeen de apostel Johannes hiervan getuigt, als hij zegt:
»Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.”
Daarmee wordt het doel en oogmerk van de openbaring van Gods Zoon bepaaldelijk aangewezen, — niet alzoo, alsof dit in de H. S. ook niet in andere bewoordingen en op andere wijze zou voorgesteld zijn.
Christus zelf heeft dit aangetoond met te zeggen, voor wie Hij wél, en voor wie Hij niet gekomen was. Hij is in de wereld gekomen om van het licht te getuigen. Hij is gekomen en heeft Zich geopenbaard als het Brood des Levens, als het Licht der wereld, als de Herder zijner schapen.
Maar al die verschillende openbaringen staan weder met die ééne openbaring in verband: »Hij is geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.”
Tijdens Zijne omwandeling op aarde heeft Christus duidelijk bewezen de Zone Gods te zijn. Zijn Woord en Zijne daden hebben daarvan getuigenis gegeven. Hij den doop in den Jordaan en bij Zijne verheerlijking op den berg heeft de Vader uit den hemel getuigd: »Deze is mijn geliefde Zoon, in welken Ik mijn welbehagen heb.” Door teekenen en wonderen bevestigde de Heere de waarheid, welke Hij openlijk voor Kajafas beleed, dat Hij waarlijk Gods Zoon was. En toen Hij opstond ten derden dage uit den dood, en later triumphantelijk ten hemel voer, voor de oogen zijner jongeren, werd het aanschouwelijk bewijs geleverd, dat deze Jezus waarlijk de Christus, de Zoon des levenden Gods, was.
Om aan dit gewichtvol einde te kunnen beantwoorden, dat Hij de werken des duivels zou verbreken, moest Hij mensch zijn om te kunnen lijden en sterven, maar Hij moest ook waarachtig God zijn, om de menschelijke natuur te ondersteunen bij het dragen van Gods toorn, en tevens aan Zijn lijden en sterven eene eeuwigdurende waarde te geven.
Dat verbreken van de werken des duivels moet echter niet zoo verstaan worden, alsof de duivel en zijn rijk zouden ophouden te bestaan, — ook niet zoo, alsof de duivel en zijn rijk tot machteloosheid zouden gedoemd zijn door de komst, door de openbaring van Christus. Dat zij verre.
De duivel is en blijft een vijand van Christus en Zijn rijk.
De duivel blijft omgaan, gelijk een leeuw, die brult, om, ware het mogelijk, zelfs Gods uitverkorenen te verleiden.
De komst van Gods Zoon zou echter ter verlossing dienen van al Gods uitverkorenen. Ook zij waren van nature gelijk alle anderen, door de zonde in des duivels macht.
Zouden nu hunne kluisters en boeien verbroken, hunne volkomen vrijheid en zaligheid worden uitgewerkt en gewaarborgd, dan moest de Zone Gods worden geopenbaard, — geopenbaard in Zijne goddelijke kracht en heerlijkheid.
Het woord »verbreken” beteekent hier dan ook zooveel als oplossen, ontbinden, losmaken. Die openbaring loste het allermoeilijkste en gewichtigste vraagstuk op, nl., hoe dood- en doemschuldige zondaren met God verzoend en bevredigd konden worden. Daartoe was noodig loskooping door den kostelijken prijs van het kostelijk en dierbaar bloed van Hem, die als een Lam ter slachting is geleid.
Daartoe was noodig losmaking uit de macht en dienstbaarheid der zonde. Daartoe was noodig voldoening aan Gods recht. Christus heeft ons verlost van den vloek der wet. De openbaring van Gods Zoon is dan ook de hoogste openbaring van Gods liefde en ontferming.
Die liefde bereikte haar toppunt aan het kruis op Golgotha, toen Christus de Heere, als de Borg des Verbonds, stervende uitriep: »Het is volbracht!” Toen trad feitelijk de paradijs belofte in vervulling. Toen is de kop van de oude slang vermorzeld. En toen aan den derden morgen de groote Slangenvertreder uit den dood verrees, kon Gods Zion juichen: »De dood is verslonden tot overwinning!” ’s Vijands macht was verbroken, eene eeuwige zegepraal was behaald. Hemel en aarde zouden nu weergalmen van Gods lof.
De schuld betaald, de belofte vervuld, de zaligheid gewaarborgd, —dat doet Gods verloste kinderen nu juichen: »Er is geene verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijn.”
De Zone Gods verwierf niet slechts de zaligheid, maar Hij past die den Zijnen ook toe.
Daartoe strekken tot bewijs allen, die krachtdadig en onwederstandelijk geroepen worden. Deze worden getrokken uit de macht des duisternis en overgezet in het Koninkrijk van onzen grooten God en Zaligmaker.
Door Zijn Geest en Woord vergadert Christus Zijne gemeente. In ieder zondaar, die toegebracht wordt tot de gemeente, die zalig wordt, kan de verbreking van het werk des duivels duidelijk gezien worden.
De werken des duivels zijn werken der duisternis. Zulke werken te bedenken en uit te voeren, is door de zonde ieder Adamskind eigen, den één op deze, — den ander op gene wijze.
Wie niet vóór Christus is, die is tegen Hem. Wie met Christus niet vergadert, die verstrooit.
De kinderen der wereld, het naamchristendom, alles heeft zijn aanhang, zijne openbaring, zijne kenteekenen.
Zich bekeeren van de zonde tot deugd, is goed. Eene rechtzinnige belijdenis te hebben, is goed. Voor het uitwendige onberispelijk te leven, wie zou het afkeuren! Op zichzelf genomen, is dit echter nog geen bewijs, dat men uit des duivels macht is verlost, dat de werken des duivels in ons verbroken zijn.
Daartoe is noodig bekeering van de macht des satans tot God. Vernieuwing des harten, verlichting des verstands, in-zijn in Christus, wordt dit in de H. S. genoemd.
Is daarmede het werk der genade in u aanwezig, dan zal noodwendig en onafscheidelijk daarvan ook de vrucht dier genade zich in u, gelijk in al Gods kinderen, zich openbaren. Dan hebt ge een afkeer van alle zonden; want de zonde is uit den duivel. Dan verlaat ge het gezelschap van hen, die in de werken der duisternis hun vermaak zoeken.
Dan hebt gij een afkeer van alle huichelarij.
Dan haat ge de zonde, omdat ge die in uzelven haat.
Verlost van de macht des Satans en van de heerschappij der zonde, deelt ge in de vrijheid der heerlijkheid van Gods kinderen. Christus is den geloovigen, hij is dan ook U dierbaar. Niet de wet van Sinai, maar de liefde van Christus, den Heere, noopt en dringt u tot gehoorzaamheid aan den Heere en Zijn Woord.
Zoo zijt ge dan geen dienstknecht meer der zonde, maar ge zijt in dienst van Christus getreden, en alzoo maakt ge met allen die van Christus zijn, deel uit van het lichaam, waar alleen Hij, de Heere, het hoofd van is.
Onder de banier van Hem, dien ge als uw Koning en Verlosser erkent, bindt ge, in de kracht des Meeren, den strijd aan tegen allen, die onder de banier des duivels strijden.
Zwak in uzelven, maar sterk in den Heere, is uwe overwinning met en door Christus zeker en gewis.
Wél zal de macht van den booze u achtervolgen tot uw laatsten snik, — wel zal de duivel geen middel onbeproefd laten om zijn verloren gebied te herwinnen, maar de geloovigen worden in de kracht Gods bewaard.
Hij, die gekomen is, om de werken des duivels te verbreken, zal al de zijnen van moed en kracht voorzien.
De Heere is aan de spitse van het leger.
Daarom geen nood voor de Kerk des Heeren; want de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Daarom ook geen nood voor hen, die biddend en worstelend nog gedurig vol vreeze zijn, éénmaal te zullen omkomen.
Ziet dan niet op uzelven, als ge in de engte wordt gedreven, als ge van alle belegerd en aangevallen wordt.
Ziet niet op uzelven, als de duivel u betwist de genade, aan u geschied, of als hij op uwe vele zwakheden en ellenden C wijst.
Maar ziet eenig en alleen op Hem, die als de beloofde Verlosser en Immanuel, in de volheid des tijds is gekomen, en die met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft allen, die door Hem geheiligd worden.
Door geloovig op Hem te zien, die de werken des duivels heeft verbroken, zult ge den troost genieten, waarmede de Heere de zijnen troosten wil, gelijk hij gesproken heeft: »Niemand zal mijne schapen uit mijne hand rukken.”
Onder Gods toelating heeft de duivel groote kracht De naam slang is een hem passende naam.
Al is de kop van de slang verbrijzeld, toch sterft hij niet, vóór de zon ondergaat.
Zoo ook is den duivel wel overeenkomstig de pa radijs belofte door Christus als het beloofde vrouwenzaad de kop vermorzeld, maar zoo lang deze bedeeling, in de H. S. de laatste ure genoemd, nog duurt, blijft er nog kracht uitgaan van den duivel.
Is de groote dag dezer bedeeling ten einde, dan is het voor altijd met elke macht des duivels gedaan. De God des vredes zal den Satan onder zijne voeten verpletteren.
Overal, waar het Evangelie der genade naar eisch gepredikt wordt, komt het met de blijde boodschap, dat Christus Overwinnaar is en overwonnen heeft.
Hem, die verheerlijkt is aan de rechterhand des Vaders, brengt zijne door zijn bloed gekochte Gemeente, brengen al zijne aanvankelijk verlosten op aarde hulde en aanbidding door te erkennen:

»Gij, Heer! alleen, Gij zijt
Verwinnaar in den strijd
En geeft uw volk den zegen,”

om straks met al de verlosten in den hemel eeuwig den lof des Heeren te bezingen, in de erkentenis:
„Niet ons, o Heere! niet ons, maar alleen Uw Naam zij eeuwig eer!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's

De openbaring van Gods Zoon tot verbreking van de werken des duivels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's