Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (47)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (47)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 6 : 5—11. Het wonder der spijziging, dat wij voor ons hebben is van zoo veel gewicht geacht, dat geen der vier evangelisten het onvermeld liet. Het bewijst dan ook ten duidelijkste wie Jezus was. In de woestijn spijzigde Jehovah Zijn volk met Manna uit den hemel. In de woeste plaats nabij de zee van Tiberias werd het wonderbrood door duizende hongerige monden gegeten als uit de hand van Jehovah Jezus, ’t Was ontferming Gods over het oude volk, de Zoon des Vaders werd innerlijk met ontferming bewogen over de Schare, ij was groot die menigte want „velen werden Hem kennende en liepen gezamenlijk te voet van alle steden derwaarts en kwamen hen voor en gingen zamen tot Hem” (Mark, 6 : 33). De Heere was diep bewogen over den geestelijken nood van allen: „want zij waren als schapen, die geon herder hebben.” Daarom brak Hij zijne gemeenschapsoefening met den vader af en daalde neder en begon hun vele dingen te leeren,” Reeds was het laat op den dag, en de Heere wist het. dat de mensch ook lichaamsbehoeften heeft: de discipelen herinnerden het nog ten overvloede. Vol van ontferming liet Hij Zijne oogen over de schare gaan. Dat is het begin van allen zegen. „Zie mijne ellende aan” is de bede, meermalen door den psalmist geuit, maar ook beeft hij mogen danken (Ps. 31 : 8: „Ik zal mij verheugen en verblijden in Uwe goedertierenheid, omdat Gij mijne ellende hebt aangezien en mijne ziel in benauwdheid gekend.” Welgelukzalig de mensch, dien de Heere ziet, aan wien de Hooge-priesterlijke zegen: „de Heere doe zijn aangezicht over u lichten” vervuld wordt, die gedurig vasthoudt aan dat: »indien Uw aangezicht niet medegaat, laat mij van deze plaats niet optrekken.”
Welk eene vertroosting! Geene behoefte, geen nood, geen gevaar, hoe gering ook, is verborgen voor Zijn oog. De Heere let op het lichamelijke en tijdelijke even zoo goed als op het hoogst gewichtige. Wat gij aan geen mensch wilt klagen, kunt ge Hem voorleggen. Werp, Christen! al uwe bekommernissen in Zijnen schoot. Meer dan een moeder voor haren zuigeling, is de Heere voor Zijn volk. Van alle die kleine gedachten, die te lage voorstellingen van des Heeren almacht moet de discipel worden losgemaakt. Dat moest ook Filippus. Niet omdat do Heere geene uitkomst wist en den mensch te hulp riep, maar omdat de jonger geen uitkomst meer zou zien en al zijne hoop alleen op zijn goddelijken Meester vestigen zou, deed Christus hem de vraag: „van waar zullen wij brooden koopen, opdat deze eten mogen ?’’ Indien Filippus dat niet wist, dan was er ook zeker voor de anderen geen uitweg zichtbaar, want deze was van Bethsaida (Joh. 1 : 44), en dus in die landstreek meer dan anderen bekend. Was die vraag geloofsbeproeving, zóó handelde de Heere meermalen, Hij hield zich alsof het scheepje zijner jongeren wilde voorbijgaan (Mark. 6 : 48). Hij wilde verder gaan, als Lukas en Kleopas met den vreemdeling te Emmaus waren gekomen (Luk. 24 : 28). Hij vraagde de discipelen (Joh. 6 : 67), of zij ook niet wilden weggaan. Hij toefde met de reis naar Bethanie, tot dat Lazarus reeds lang in het hraf lag (Joh; 11 : 15), Hij sprak tot de Kananesche (Matth. 15 : 26).” „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den bondekens voor te werpen.” De koninklijke hoveling (Joh. 4 ; 48) ontving op zijne bede ten antwoord: „Tenzij dat gijlieden teekenen en wonderen ziet, zoo zult gij niet gelooven.” Dat is noodig voor den mensch, God zelf roept ons ook toe door Zefanjas mond (2 ; 1): „Doorzoek uzelven nauw. Ja doorzoek nauw, gij volk,” en wederom door Paulus(2 Kor. 13 : 5): „Onderzoek uzelven, of gij in het geloof zijt, beproef uzelven!” Die doorgestane beproeving kan niet anders dan gezegende vruchten afwerpen (Jak. 1 : 3. Zelfs als de Petrussen te midden daarvan bezwijken kan zij na de opheffing door des Heeren genadige hand tot verootmoediging en vastklemmen aan Zijne genade leiden, Filippus doorstond die proef niet zegevierend. Hij denkt niet aan de goddelijke macht van den Heere, maar is aanstonds bezig met menschelijke berekeningen. Hoeveel geld zou er wel niet noodig zijn. Als men elk slechts eene kleine bete gaf om hem voor bezwijken te behoeden, dan was wel een som van twee honderd denarieën of vijfenzeventig gulden noodig. Dat hoort Andreas, die mede uit Bethsaïda was en meermalen tegelijk met Filippus voorkomt (Mark. 3:18, Joh. 1 : 45, 12 : 22). Hij weet. iets te koopen, doch het is van de geringste spijze: ’t is gerstenbrood (Richt. 7: 13, 2 Kon. 7 : 1, Ezech. 4 :12) en het is zoo weinig. Een jongske draagt het; ’t zijn vijf gerstebrooden en bovendien twee vischjes. Dat is alles en wat beteekent dat bij eene schare zoo buitengewoon groot ? Zoo rekent de mensch. Hij telt en telt weder, maar vergeet in zijne optelling het hoogste cijfer. Zoo komt men altijd verkeerd uit. Gelukkig voor het kind Gods, dat de Meester de som verbetert en het voorbijgezien getal in ai zijne heerlijkheid voortreden laat. Ach! waarom rekenen wij niet meer met ’s Heeren macht en trouw? Al waren de vijf brooden tot vijf kruimels verslonden, wat zou Zijne almacht in den weg staan om voor Zijn volk te doen als het hongert, wat Hij voor Zichzelven als man van smarten versmaadde (Luk. 4 : 3 v.). Christus liefde beschaamt zoo vaak onze onnadenkendheid, ons ongeloof, als wij vragen hoe zal het komen in ons land, wat zal er worden van onze kerk, van ons huisgezin, van onze arme ziel? Heere! beschaam ons maar diep, en roep ons maar toe: „Klein geloovige! waarom wankelt gij?”
Zoo beschaamde Hij ook Filippus en Andreas en deed, wat Hij reeds te voren wist wat Hij doen zou (vs. 6), maar Hij wil het doen door der discipelen hand. Hij, die alle macht heeft in hemel en op aarde heeft geen menschenkind noodig. Toch schenkt Hij den Zijnen het onschatbaar voorrecht Hem te mogen dienen. De discipelen moeten het bevel om neder te zitten tot de menigte brengen en straks de uitdeelers zijn. Dat doen nederzitten was niet zonder gevaar voor’t menschelijk rekenen. Dat moest verwachting opwekken en — voor twee honderd penningen was niet genoeg, en — er was niet te koop, al hadden zij het geld gehad, dan vijf brooden en twee vischjes. Wat zou hun geschieden, als de verwachting was gewekt en er was niet te eten. Maar de discipelen deden wat hun gezegd was. Ziet de zegen der gehoorzaamheid. Al zegt het verstand anders, al gevoelt het hart het tegendeel, waar Jezus roept en eischt, daar houde alle tegenspraak op en moet het verstand gebreideld en het hart overmeesterd worden. „Op Uw woord” zeide eens Petrus, toen plaats en tijd elke hoop weersprak. Op Gods Woord zond Gideon de duizenden heen. Op des Heeren bevel waagden zich de schapen te midden der wolven (Luc. 10: 3). Op Mordechais bevel zelfs ging een Esther naar den koning: waar Christus zendt zal zeker de gouden scepter der genade worden gereikt, en de zegen van ten zegen te zijn geenszins worden gemist.
Niet zonder reden wordt door den schrijver hierbij gevoegd: „er was veel gras in die plaats.” Niet in het midden van Israëls leger, waar de grond betreden was en met onreinheid bezoedeld, lag het Man, maar rondom het leger (Exod. 16: 13), op reinen bodem. Het bevel om te betrachten wat rein is en liefelijk en welluidt geldt ook de dingen van dit leven. De wasschingen aan het oude volk geboden, de reinigings-offers door de wet geeischt zeggen het duidelijk, dat de God van heiligheid en orde ook van menschen hetgeen zuiver en rein is eischt. Christenen moesten zich boven anderen onderscheiden door het mijden van dwazen opschik en overdaad, maar ook door het hoog houden van netheid en reinheid. Niet op vuilen bodem neen! op grasrijke plaatsen houdt de Heere met het volk den maaltijd.
Welk eene schare. De mannen alleen zijn, in ronden getale genoemd, vijfduizend, en dan hoeveïe vrouwen en kinderen! Licht beefde der discipelen hart en werd een Andreas geslingerd tusschen het: „vijf brooden en twee vischjes”, en het bevel van don bewonderden Heere. Licht heeft een Filippus angstig verbeid wat volgen zou. Och! wat is de mensch ? Maar Jezus weet wat Hij doen zal. Hij wil de schare niet laten bezwijken op den weg en wat Hij wil vermag Zijne almacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (47)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1896

De Wekker | 4 Pagina's