Avondgedachten

ZATERDAG.

Hebr, 8:1. Wij hebben zoodanigen Hoogepriester Hij is een hoog verhevene, want Hij is Gods Zoon. Hij is de volkomene, want Hij heeft met ééne offerande volmaakt degenen, die geheiligd worden. Hij kan alle schuld bedekken. Hij kan zalig maken. Die Hoogepriester is ons van God gegeven. De Heere heeft Zichzelven een Lam ten offer voorzien Nu is de groote vraag, of Hij onze in_den hemel verzorgend Hoogepriester is. Het „wij hebben” in onzen tekst is zooveel beteekenend. Het is niet alleen voor Israël, maar ook voor hen, die uit de heidenen zijn, maar kunnen wij ook zeggen; Hij is niet alleen voor anderen maar ook voor mij? Hebben wij alles, onze gansche zaak, alle onze geestelijke belangen Hem toebetrouwd ? Zalig die zeggen kan in waarheid, zonder zelfbedrog: „Mijn Goël en mijn God”.

ZONDAG.

Hebr. 8 : 1. Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der majesteit in de hemelen. De Hoogepriester is met de hoogste eere bekleed. De rook der offeranden behoeft niet van een aardsch altaar het onmetelijk luchtruim door op te stijgen. Hij is in de dadelijke nabijheid van den Vader om in de bresse te staan voor Zijn volk, om alle de belangen der Zijnen den Vader voor te leggen. Onze Hoogepriester is met Koninklijke eer bekleed. Hij is gezeten op den troon, opdat alle knie zich voor Hem buigen zou en Hij uit den hemel hen, die door Zijn bloed zijn verzoend, zou regeeren en leiden naar de grazige weiden en de waterfonteinen des heils. Gods gemeente behoeft dan niet te vreezen. Zij heeft in haar Jezus; al hare veiligheid, al haar geluk. Is Hij ook uw Heiland, dan is Hij ook in de hemelen werkzaam tot uw heil.

MAANDAG.

Hebr. 9 : 12. Ingegaan in het heiligdom. Eenmaal des jaars ging Israël’s Hoogepriester in het heilige der heiligen niet zonder bloed, om het op den troon der genade, den verzoendeksel te sprengen. Christus Jezus is met Zijn eigen bloed ingegaan in het heiligdom, dat niet met handen is gemaakt en Hij heeft eene eeuwige vetzoening teweeggebracht. Al de zegeningen, welke de Schrift aan den priester toeschrijft, zijn in Hem in alle volheid voor Zijne uitverkorenen. Met de teekenen van Zijn verzoenend lijden is Hij voor het aangezicht Zijns God. Gij staart dan niet meer op schaduwen maar op werkelijkheid. Geen penning is onbetaald. Alle schuld is bedekt. Alle heil is voor den geloovigen uitgewerkt. De verlossing is volkomen, is eeuwig.

DINSDAG.

Rom. 8 : 34. Die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt. „Vader! Ik weet dat Gij Mij altijd hoort” mocht de Heere wel getuigen. Wat zou Hij zijnen geliefden Zoon kunnen weigeren? Gezegende! wien het tekstwoord geldt. Indien gij gezondigd hebt, en helaas, wij struikelen dagelijks in velen, gij hebt een Voorspraak in de hemelen, Christus Jezus, den Rechtvaardige. Uwe behoeften en nooden zijn talloos vele. Wat kan u ontbreken bij zulk een zegen. De toekomst is voor u gesluierd. Zij mag bet zijn, want de Heere waakt. Snood zijn de listen, de verleidingen, de dreigingen des Satans, Voor Petrus bad de Heere, en bekeerd mocht hij zijne broederen versterken. Och Heere! bid ook voor mij, dat ik U niet als Petrus verloochene Leid mij niet in verzoeking, want ik heb geen kracht. Verlos mij van den booze, opdat ik nimmer zegge: Wie is de Heere ?

WOENSDAG.

Kol. 3 : 1. Zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is zittende aan de rechterhand Gods. „Hoe kleeft mijn ziel aan het stof”, moet de Christen dikwerf klagen. Ach! al te veel is de zucht naar het vergankelijke, de lust en liefde tot hetgeen vergaat; te koud, te gevoelloos is vaak het hart en wat kunnen wij anders dan het te beklagen. Opwinden baat ons niet, maar toch bet klagen hoort Hij en wat ik niet kan, vermag de Heere. Zoek mij en ik zal u zoeken ! Verhef mijne ziel boven het stof en dan zal ik zoeken wat daarboven is. Ach! waarom kan ik niet meer hier vreemdeling zijn en mijn schat stellen in hetgeen eeuwig is. Wat baten alle schatten der aarde. Alleen het hemelsche heeft waarde. Mijn hart ! zoek od en leef.

DONDERDAG.

Kol. 4:1. Dat ook gij eenen Heere hebt in de hemelen. Uit den hemel ziet Hij op ons, Hij, die onze Heere is. Hem zijn wij gehoorzaamheid verschuldigd. Hij heeft recht om ons te gebieden wat Hij wil, maar Hij zal geen anderen last opleggen dan ons nuttig is te dragen. Zijn wil geschiede! Och mocht ik het nooit vergeten, dat ik niet heb te vragen aan vleesch of bloed, aan wereld of mensch : „wat wilt gij ?” maar gelijk een knecht ziet op de hand zijns heeren en ’t oog der maagd is op baar vrouw geslagen, zoo ook mijn oog op mijn Heiland moet gevestigd zijn. Zijn wil zij mijn welbehagen, mijn regel, mijn wet. Vergete ik het nooit, dat Hij mijn Koning is, die uit den hoogen op mij ziet, Hij, die tot mij heeft gezegd: Leer van Mij dat Ik zacht-moedig ben en nederig van harte, Hij, die geene zonde heeft gekend.

VRIJDAG.

Joh. 17 : 24. Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook die Mij zijn, die Gij Mij gegeven Hebt. Gelukkige Paulus ! die weet dat de kroon der rechtvaardigheid u is weggelegd. Ja zalig ieder, die deze hope op Hem mag hebben. Hij is in eene heerlijkheid te groot dan dat een menschen woord die zou kunnen noemen of menschengedachte die zou kunnen voorstellen, en het is zijn woord; ”Waar Ik ben, aldaar zal ook mijn dienaar zijn. Heerlijk erf ! gij kunt mijn ziel vervoeren. Ontneem, Heere ! zoo het zijn moet, al wat hier begeerlijk is; leg elk kruis op ; dat Gij voor mij nuttig acht, maar laat mij voor den hemel leven. Bereid mij en neem dan ook mij op in Uwe heerlijkheid !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen