Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. Kuyper en Gen. 7 : 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. Kuyper en Gen. 7 : 4

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals onzen lezers bekend is, heeft Dr, Kuyper beweerd, dat „Gen. 6—9, mits verstaan naar de analogie der overige Schrift, niet strikt eischt, dat de vloed feitelijk heel de nu bekende aarde verzwolg, maar even goed tot haar recht komt, indien men den vloed verstaat als hebbende verzwolgen die geheele wereld, die destijds voor den mensch heel zijn wereld was, en waarbuiten er geen wereld voor hem bestond. Verder beweerde Z.H.G., dat er wel degelijk onderscheiden dieren hebben kunnen blijven bestaan, zooals ook weder blijkt uit zijn woord in de Heraut van 17 Juni, waar hij na de gewone opvatting, doch naar onze meening onjuist, te hebben wedergegeven, zegt: „volgens die voorstelling bleef er nergens op heel het aardrijk, als we zoo zeggen mogen, een droge plek over, waar eenig levend wezen huizen en zich voeden kon, geen vogel, geen kruipend dier, geen zoogdier, geen insect.”
Hoe verdedigt nu Dr, K. zijn gevoelen met het oog op de Schrift? Aldus: „de Schrift wil dikwerf niet in volstrekten zin, maar in betrekkelijken zin verstaan zijn, d, i. hier in betrekking tot dat deel der wereld, dat toen ter tijd voor den mensch de eenige hem bekende wereld was”, en „do massa waters, die vereischt zou zijn, om heel onzen aardbol, natuurlijk niet alleen daar waar nu land is, maar ook waar nu zee is, te omspannen met een watergordel, die ellen hoog boven den Chimborasso en den Himelaja uitging, zich niet verklaren laat, daar God de Ho ere toch niet nieuw schiep, wat er toen nog niet was.”
De voorstelling van den watergordel om de geheele aarde is eene, welke in de Schrift niet wordt gevonden. Als men eerst iemand in den mond legt wat hij niet zeide en men gaat er dan tegen strijden, dan is schijnbare overwinning geen kunst. Het staat toch niet geschreven, dat aan alle deelen der wereld de wateren de hoogte hadden op hetzelfde tijdstip; een waterstroom vloeit van het eene einde naar het andere, en wie bepaalt de watermassa welke er is, wanneer de bodem der zee wordt opgeheven en alle aderen, welke den grond doorloopen, omhoog worden gestuwd? Doch afgezien, hiervan; hooren wij wat Keil in zijn commentaar zegt: „Een vloed, welke 15 ellen boven de toppen van het Ararat-gebergte ging, kon niet partieel blijven, zoodra die ook maar enkele dagen aanhield, laat staan dan als het water 40 dagen lang bleef stijgen (Gen. 7 : 17), en dan nog 150 dagen zijne volle hoogte behield. Een vloed van zulk eene hoogte en zoo langen duur partieel te denken, is eene onmogelijkheid. Hij moest zelfs, als hij slechts op eene plaats der aarde was uitgebroken, zich over den geheelen aardbol van het eene einde naar het andere verbreiden en overal tot zulk eene hoogte wassen. Bovendien het niet begrijpen geeft geen recht om te twijfelen aan de werkelijkheid van het gericht des Almachtigen Gods over de aarde, daar niet alleen de aardbodem overal onloochenbare sporen van eene vroegere over strooming tot op de hoogste bergen aanwijst en in de fossiele overblijfsels van dieren en planten, welke men op de Cordilleren en den Himelaja tot boven de grenzen van eeuwige sneeuw gevonden heeft, maar ook in de oudste overlevering der volken de herinnering heeft doen voortduren aan een vloed, welke eens de aarde tot boven de bergen bedekte en mensch en dier verdelgde.”
Wat het blijven bestaan van dieren betreft, zegt Dr. K.: „Wij lezen Gen. 7:4: „Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.” Nu had God in de schepping drieërlei op de aarde gemaakt: planten, dieren en menschen. In volstrekten zin genomen, zouden deze woorden dus inhouden, dat de Heere ook heel het plantenrijk verdierf, want er staat: al wat Ik gemaakt heb. En toch stemt een ieder toe, dat het plantenrijk niet verging, maar gespaard bleef,” Dat een zoo geleerd man als Dr. K, is, tot zulk eene bewijsvoering zou kunnen komen, hadden wij niet kunnen denken. Lezen wij slechts vs. 21—23 en wij krijgen de verklaring van dat „al wat Ik gemaakt heb”. Daar wordt duidelijk aangewezen dat het beteekent „al wat ik gemaakt heb van hetgeen zich beweegt op den aardbodem, mensch en vee, kruipend gedierte en gevogelte. Met name en duidelijk wordt gezegd, dat er niets van dat alles overbleef buiten hetgeen in de ark was. Dr. K. stelt zich dus lijnrecht tegenover Gods woord. Dat wordt niet weggenomen door zijn „we ontkennen (den watergordel) het daarom niet, maar we houden staande, dat zulk eene doellooze verspilling van wondere kracht niet overeenstemt met wat de Schrift ons overigens omtrent de oordeelen Gods leert.” Wat zijne meening is blijkt genoegzaam daaruit, dat hij het wonder van den zondvloed zooals de Schrift het meldt, „doellooze verspilling van wondere kracht” noemt, en uit het slot van zijn artikel: „In het geschil zelf doen we dus geen uitspraak, maar wel waarschuwen we ten strengste tegen die andere wijze van uitlegging en redeneeren. Ge sterkt er het rationalisme door.” Hoe nu dit? Als hij in denzelfden regel zegt hij geen uitspraak te doen en tegelijk doet hij uitspraak. Of is, waar slechts twee gevoelens tegenover elkander zijn gesteld, hot waarschuwen tegen een van die twee iets anders dan uitspraak doen.
’t Is weer de meermalen gevolgde taktiek. Nu kan tegen de eene partij worden gezegd: „ik heb geen uitspraak gedaan,” tot de mannen der natuurwetenschap: ,,ik ben het volkomen met u eens.”
Prof. K. spreekt in dat verweer van „op alle slakken zout te leggen en zich af te vragen of er ook een adder onder het gras schuilt.” Waarlijk het zout mag wel worden aangewend en gewaakt, dat het zout der Heilige Schrift niet smakeloos wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Dr. Kuyper en Gen. 7 : 4

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1896

De Wekker | 4 Pagina's