Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arm en ongelukkig en toch tot een rijken zegen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arm en ongelukkig en toch tot een rijken zegen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Deze zeide tot hare vrouw: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet, die te Samaria is, dan zou hij hem van zijne melaatschheid ontledigen.” 2 Kon. 5 : 3.

Wonderlijk en ondoorgrondelijk zijn de wegen des Heeren!
Op treffende wijze wordt ons dit voorgesteld in de geschiedenis van Naäman, den krijgsoverste van den koning van Syrië.
Dezen man, zoo hoog van stand en van aanzien, had de Heere als een middel in zijne hand gebruikt om de Syriërs te verlossen.
Deze strijdbare held, zoo hoog in aanzien en eer, werd melaatsch.
Met deze ziekte bezocht te worden is allervreeselijkst.
Afgezonderd te moeten leven, zonder eenige hoop op herstelling, onder het vreeselijkste lijden, — ach, welk een treurig lot!
Wat de geschiedenis omtrent zulke lijders mededeelt, gaat alle beschrijving te boven.
Toch zal ook voor Naäman blijken, dat er voor Israëls God niets te wonderlijk is. Wat gebeurt er?
Een kleine jonge dochter is uit het land van Israël door benden, uit Syrië getogen, gevangen genomen, waarschijnlijk ais slavin verkocht en in dienst gekomen bij de huisvrouw van Naäman.
Dat ongelukkig kind! Wie weet, welke angsten en benauwdheden zij heeft uitgestaan, hoeveel bange zuchten zij geslaakt, hoeveel tranen zij geschreid zal hebben. Wie zegt het ons, hoeveel slapelooze nachten dat meisje heeft doorgebracht, nadat zij door die roof benden opgenomen, van huis en van bloedverwanten vervreemd, van al wat haar dierbaar was, verlaten en verstoken, als slavin behandeld, eindelijk in het huis van Naäman terecht kwam.
Hoe oud het Joodsche meisje was, weten we niet, hoeveel of hoe weinig zij in de leer en de godsdienst van haar volk onderwezen was, evenmin. Zooveel is intusschen zeker, zij wist, dat er te Samaria een profeet des Heeren was, en dat deze meermalen door de kracht des Heeren wonderen had verricht.
Wat de stomme afgoden der heidenen niet konden, dat vermocht de Heere, de God van zijn Israël, die gediend en geëerd werd in het land waaruit de kleine jonge dochter gevankelijk was weggevoerd.
Wat aan dun krijgsoverste van koning Benhadad onbekend was, dat wist het arme en ongelukkige meisje, dat door haar voorbeeldig gedrag al spoedig de gunst van hare meesteres schijnt gewonnen te hebben.
Met medelijden vervuld omtrent het lijden van haar heer, kan zij haar deernis niet verbergen. Zonder zulks te kunnen vermoeden, bewijst zij den dienst van den uitnemendsten arts.
De wensch, dien zij uitspreekt, wordt een goede raad, en geheel ongezocht en onverwacht wordt de kleine vreemdelinge in het huis van Naäman de aanleidende oorzaak, onder het aanbiddélijk Godsbestuur, tot de redding en genezing van haar heer.
In hare woorden: „Och, of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet, die te’ Samaria is”, spreekt zich uit, wat, helaas! zoo weinig wordt gevonden: ware, ongeveinsde liefde tot den naaste. Bij het groot verschil van stand en positie tusschen haar als dienstmaagd en haar heer als meester, treedt die liefde in al haar glans in ‘t licht.
Daardoor bleek toch, dat zij zich wist te schikken in haar lot.
Niet ongevoelig of onverschillig, maar deelnemend in den goeden zin van het woord.
Hoe menigeen zou in dergelijke omstandigheden zich geheel anders openbaren: afschuw van eene ziekte, die zoo besmettelijk is, ongevoeligheid bij de gedachte: „gij zijt mij een vreemdeling”, zoo niet de gedachte er nog bijkwam: „dat is de wrake Gods, die u treft”.
Gehoorzaamheid uit dwang of gehoorzaamheid uit liefde verschilt zoo veel. Te dienen alleen om loon en omdat men niet anders kan, of te dienen, ook op eene wijze, die van oprechte liefde doet blijken, loopt zoo ver uit elkander.
Deernis met het lot van anderen trekt aan. Liefde weet harten te veroveren. Arm en ongelukkig in aller oog kan de ééne mensch voor den ander toch nog tot zulk een grooten zegen zijn.
Spoedig hebben de woorden, door het Joodsche meisje gesproken, niet alleen de ooren van Naäman, maar ook van den koning zelven bereikt. Deze zal moeite noch kosten ontzien, om al het mogelijke te beproeven tot herstel van den dienaar, die bij hem zoo hoog staat aangeschreven.
En hoe de zaken ook zijn geloopen, de uitkomst heeft geleerd, dat Naäman melaatsch is weggereisd en genezen is wedergekeerd.
Meer nog dan de wondervolle herstelling van eene ongeneeselijke ziekte, is de zegen, waarmede Naäman wederkeerde uit het land Israëls, waar hij was heengetogen. Gereinigd van zijne melaatschheid, naar het woord van den profeet, na zich gewasschen te hebben in de wateren van den Jordaan, is hij wedergekeerd tot den man Gods en heeft voor Eliza verklaard: »Nu weet ik, dat er geen God is op de gansche aarde, dan in Israël!”
Met de kennis van dien God kwam Naäman in zijn land terug en voor de eeuwigheid is het bewaard, te weten, tot welke verreikende gevolgen dit verder voor hem en voor anderen heelt geleid. Dit staat vast bij den Syriër; »hij zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, maar den Heere”.
Van het Israälietische meisje zegt de geschiedenis ons niets meer. Toch ligt de gedachte voor de hand, dat de woorden, door haar weleer tot hare vrouw gesproken, en de gevolgen, daaruit voortgevloeid, onvergetelijk zullen gebleven zijn in het buis van Naäman. En wie beschrijft de vreugde van de uitheemsche slavin, toen zij haar heer genezen mocht wederzien ?
Grooter dan men dikwerf denkt, is de invloed van den éénen mensch op den anderen. Die invloed kan een goede, maar ook een geheel verkeerde zijn. Lezen we in den brief aan de Hebreen van menschen, die onwetend engelen hebben geherbergd, ook in het huis van Naäman heeft men niet kunnen vermoeden, tot welk einde het Israelietische meisje daar gekomen was. Dit leeren we eerst van achteren verstaan. Dan blijkt het wondervolle der Godsregeering !
Wat moest bij de geboorte van den Heere Jezus niet alles wonderlijk saamloopen, dat Christus, overeenkomstig de aanwijzing der profetie, te Bethlehem geboren werd.
Gelijk Jozef naar Egypte moest worden verkocht, opdat door hem een groot volk in het leven zou behouden worden, zoo moest onder de treurigste omstandigheden eene jonge dochter uit hot zaad van Abraham naar een vreemd land worden weggevoerd, om, als middel in de hand des Meeren, dienstbaar te zijn tot zulk een gezegend einde. In hare eenvoudigheid openbaarde zij het heil van Jakoks God. Dat heil bestond niet hierin, dat er in het land Israëls een profeet was, over wien zij spreekt, maar die profeet was een dienaar des Heeren, en door Zijne dienaren wil de Heere bekend maken het heil, door Hem tot redding van ellendigen geopenbaard.
Trouwens, dit alom bekend te maken, is de roeping van allen, die uit vrije genade deelgenooten zijn of worden van deze genade. Daartoe behoeft men geen predikant of opziener der gemeente te zijn. Aan vrouwen viel de eer te beurt, den discipelen van Jezus te boodschappen, dat de Heere was opgestaan.
Hoe weinig wordt er in den regel aan gedacht, als daar een vreemdeling in uw huis komt om bij u te wonen, om u te dienen en dagelijks in uw gezelschap of in het gezelschap uwer kinderen te zijn, dat dit van zulke verreikende gevolgen kan zijn.
Sommigen kregen on wetend een vloeker, anderen een bidder in hunne woning. En nu is het waar, ieder beeft geen zieken, ook geen melaatschen in zijne woning, doch vergeten we niet, dat alle menschen door de zonde aan nog grooter ellenden dan aan lichaamskrankheid onderworpen zijn.
En juist dit is het, waarom ieder mensch, waarom zelfs de kinderen zoo vatbaar zijn voor allerlei indrukken.
Hoe bezwarend is het voor een kranke, hardvochtig en zonder eenig medelijden behandeld te worden.
Hoe treurig is het, als men de gelegenheid laat voorbijgaan om nuttig te zijn voor anderen.
Er zijn menschen, die alleen dan eene houding en eene openbaring als Christen aannemen, als zij bij en onder Christenen zijn, doch verkeert men onder andere menschen en in andere kringen, dan hangen de zoodanigen den huig naar den wind en weten ook naar anderen zich zoo goed te schikken, dat de Christelijke belijdenis in alles wordt verzaakt en verloochend.
Gaarne stemmen we toe, dat het niet gemakkelijk is, in al dergelijke gevallen zich altijd en overal te gedragen gelijk het behoort. Ook dient hierbij niet vergeten te worden, dat de wijze, waarop men optreedt, alles bederven kan.
Welke uitnemende wenken geeft ons in dezen de Heilige Schrift. We willen slechts enkele noemen.
Hoe wel bedacht en goed overlegd waren de woorden, welke de aartsvader Jakob sprak bij zijne ontmoeting van den koning van Egypte. Hoe voorbeeldig was het gedrag der drie jongelingen, alsmede dat van Daniël, waar we in het boek van Daniël van lezen.
En wien trof niet altijd, bij de herinnering aan het Pinksterwonder, de wijze, waarop een Petrus antwoordde op hetgeen van de apostelen werd getuigd.
En om niet meer te noemen, hoe wist een Paulus op den Areopagus te Athene zijne rede tot het volk met wijsheid en voorzichtigheid in te kleeden, zonder ook maar iets te kort te doen aan den ernst der goddelijke waarheid!
Er zijn niet altijd vele of schoone woorden voor noodig, om bij voorkomende gelegenheden te toonen, dat gij niet uit meesterachtigheid, maar door Christelijke liefde gedrongen, een woord ten nutte van uw evenmensen hebt te zeggen.
Het Israëlitische meisje in het huis van den Syriër Naäman verhief zich niet op bare geboorte uit Abraham, zij sprak niet met verachting over den godsdienst, de zeden en gewoonten der Syriërs; wat zij sprak tot hare meesteres, was alleen een woord, dat van innig medelijden deed blijken, maar waarbij zij tevens uitsprak haar geloof in Israëls God, voor Wien niets te wonderlijk is. Hoe klein was de zaadkorrel, door haar uitgestrooid, en hoe groot en hoe heerlijk werd, wat daaruit voort-kwam. En wie zal zeggen, of dat »och«, waarmede zij zich tot de vrouw van Naaman wendde, niet was voorafgegaan door een ander »och« tot den. Heere, haren God.
De eeuwigheid zal eens verklaren, hoe wondervol Gods voorzienigheid alles heeft bestuurd en bewerkt tot dat heerlijk einde, waartoe de Heere in Zijn eeuwigen en ondoorgrondelijken raad alles van eeuwigheid heeft besloten.
Zoowel in betrekking tot die uit haar land geroofde jonge dochter uit Israël, als in betrekking tot Naaman, geldt de waarheid:
»Eer iet. van mij begon te leven,
»Was alles in Uw boek geschrevent.«
Waar we leven in eene wereld, die in bet booze ligt, leven onder een krom en verdraaid geslacht, leven te midden van zooveel duizenden zielen, die in blindheid en onwetendheid voortleven, en die wandelen als langs den rand van een gapenden afgrond, is het den Christenen zoo noodig, zich gedurig te herinneren, wat de Heere Jezus eens tot Zijne discipelen zeide, toen de Heer;; hen noemde »het zout der aarde«. Zout beeft eene bederfwerende kracht.
Maar indien het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden?
Zoo menig kind uit een goddeloos gezin hoorde in de dagen zijner jeugd een eenvoudig woord op Zondagsschool of Catechisatie, dat later bleek een middel te zijn tot zijne eeuwige behoudenis.
Zoo menige dienstbare heeft als middel mogen dienen om een ander op het goede spoor te leiden.
Zoo menig werkman heeft, door zijn gedrag en voorbeeld, anderen voor Christus gewonnen en zijn meerderen eerbied en achting weten af te dwingen.
Ook in dezen is een stille en zachtmoedige geest kostelijk voor God.
Driftige naturen, lichtgeraakte karakters, menschen, die altijd den godsdienst als een wapenbord voor zich uitdragen, doen in den regel weinig nut. Zij trekken niet aan. IJs kunt ge met een hamer wel verbrijzelen, maar alleen warmte doet het smelten.
Harder dan ijs is van nature het menschelijk hart.
Maar sterker dan de dood en het graf is de liefde.
Wie in liefde vermaant, zal den toorn bedwingen.
Wie in liefde onderwijst, diens onderwijs zal vrucht dragen.
Wie in liefde zijne hand uitstrekt tot redding van het verlorene, heeft aan de eigenschap van bet zout beantwoord.
Wie weet, met hoeveel smaad en verachting bet arme en uit haar land geroofde meisje in het voor haar zoo vreemde land is aangezien. Wat de geschiedenis echter omtrent de uitkomst en de gevolgen leert, geeft overvloedige reden om te vermoeden, dat zij later Gods weg, met haar gehouden, zal gebillijkt hebben.
Het waarom en het waartoe van al Gods wegen kunnen wij op aarde niet altijd verstaan, maar wat hier verborgen bleef, zal hiernamaals worden opgelost.
De Israëlietische maagd verspreidde ook in den vreemde een goed gerucht van haar land.
Gelukkig, wie haar in dezen mag gelijk zijn. Wie Israëls God mag kennen en weet, dat onder den hemel geen andere naam tot zaligheid is, dan in Israëls beloofden Verlosser is geopenbaard, bezit eene onschatbare weldaad.
Moeten zoovelen die kennis, waardoor dan ook, missen, hoe ernstig is de roeping en hoe heerlijk is de taak, met al zijne krachten er naar te staan, anderen deelgenoot te doen worden van deze weldaad.
Worden wij geroepen tot arbeiden, de uitkomst is bij den Heere.
Satan doet, wat hij kan, om te verwoesten en te verderven. Vele en sterke machten staan hem onder Gods toelating ten dienste. Maar wat Satan niet kan, dat kan ieder, die tot het ware zaad van Abraham behoort, namelijk: toe te gaan tot den troon der genade, en in den naam van den Heere Jezus te bidden:
Och, Heere! Ontferm U! Doe het om Uws naams wil!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Arm en ongelukkig en toch tot een rijken zegen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's