Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verderver door bloed afgekeerd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verderver door bloed afgekeerd

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

. . . „en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen ken niet raken zou.” Hebr. 11 : 28b.

De laatste van de tien plagen, welke over Egypteland kwamen, was de allervreeselijkste. Reeds negen maal achtereen had de roede des Almachtigen de Egyptenaren getroffen. Steeds worden de oordeelen Gods zwaarder over de verdrukkers van Abrahams zaad, doch in de laatste plage werd het volk met geheele vernietiging bedreigd. Toen hagel en vuur van den hemel, — toen eene dikke duisternis, die drie dagen duurde, Faraö’s hart niet kon breken, zou door de laatste tuchtoefening des Heeren het hart der Egyptenaren smelten als sneeuw voor de zon.
En geen wonder; want de Heere sloeg in dien ontzaglijken nacht al de eerstgeborenen van de menschen en van de beesten. De engel des verderfs toog door gansch Egypteland, geen enkel huis bleef verschoond. Zelfs de eerstgeborene van Faraö, die als troonopvolger was aangewezen, werd door den onverbiddelijken doodgetroffen.
Welk een rouw en droefheid, welk eene onbeschrijfelijke ontsteltenis dit veroorzaakte, is uit der aard zelve af te leiden.
Te midden van al die ellende bevindt zich Israël, aan wie Mozes vooral bekend maakte, wat er gebeuren zoude,
Gelijk echter bij de vorige plagen, zou echter ook ditmaal het Israëlietische volk in de verschooning des Heeren deelen, alleenlijk als zij stipt gehoorzaamden aan de bevelen van Mozes, den knecht des Heeren,
Tot de oudsten van Israël, daartoe saamgeroepen, zeide Mozes: „Leest uit en neemt u lammeren voor uwe huisgezinnen en slacht het pascha.
Neemt dan een bundeltje hysop, en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen, en strijkt aan den bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen.”
Hieraan gehoorzamende, zou de Heere de deur voorbijgaan en den verderver niet toelaten in hunne huizen te komen om te slaan.
Mozes gelooide den Heere, en het volk gehoorzaamde aan Gods bevel, zoodat door de besprenging des bloeds de verderver werd afgekeerd.
Ontzettend was het gevaar, dat ook Israël dreigde, ingeval zij twijfelden en ongehoorzaam werden aan den Heere,
Niemand had dan iet, anders te wachten, dan dat men in hetzelfde lot als de Egyptenaren deelen zou.
Hoe verschrikkelijk dat was, zegt ons de geschiedenis.
Want „het geschiedde te middernacht, dat de Heere al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg,” „En Faraö stond op bij nacht, hij en al zijne knechten, en al de Egyptenaars, en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen buis, waarin niet een doode was.” Zoo strafte de Heere, als de almachtige en rechtvaardige God, de verdrukkers Zijns volks, terwijl Zijn Israël in zijne wondervolle bescherming deelde.
Wat zou een vreemdeling hebben opgezien, als hij had gadegeslagen dat bestrijken van de bovendorpels en zijposten van de woningen der Israëlieten met bloed!
Hoe zou de onwetende zich in allerlei gissingen hebben verdiept, zonder ooit tot ontdekking van het geheim te komen, dat daarin begrepen was.
Ongetwijfeld zou men zoo iets voor het werk van dwazen hebben aangemerkt.
Waar het geloof ontbreekt, zoekt het natuurlijk verstand van den mensch de oplossing van alle vraagstukken buiten God. Men mag zich dan nog vastklemmen aan vormen, men mag trachten op allerlei wijze de daden des geloofd na te bootsen, maar gelijk natuur en kunst grootelijks onderscheiden zijn, zoo zal ook alles, wat niet uit het geloof geschiedt, nooit te vergelijken zijn met zuivere geloofsdaden.
Toch blijft bij al de verachting van Gods Woord in dezen tijd, bij al de miskenning van de middelen der genade, bij al de doorbrekende en toenemende macht van het ongeloof, de Heere zich nog op dezelfde wijze openbaren.
Dwaasheid noemt men de prediking van het Evangelie, verouderd noemt men bet gebruik der Sacramenten, waardeloos is in veler oog geheel de Christelijke godsdienst.
Maar hoe zullen wij ontvlieden, zoo wij op die groote zaligheid, door woord en sacrament ons voorgesteld, geen acht geven! Voor hen, die het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten, blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Dat bloed werd reeds door het bloed der paaschlammeren in Israël afgeschaduwd. Zonder bloedstorting is geen vergeving. Niet minder ernstig dan Israël worden ook wij van ’s Heeren wege gewaarschuwd, dat de dood zal komen, niet slechts om alle eerstgeborenen, maar om allen zonder onderscheid van hoofd tot hoofd te treffen.
Vraagt, iemand, of ontkoming en redding mogelijk is, dan behoeven we daarop door Gods genade niet ontkennend te antwoorden. De vraag is maar: gelooft ge in Hem, die wonderlijk van woord en machtig in Zijn daden is?
Gelooft ge, ook als God, de almachtige, u een wonderlijk bevel geeft ? Een bevel, waarbij slechts één e zaak van u wordt geëischt, en op dat ééne komt alles aan: Gelooft het Evangelie?
Korter antwoord is op deze allergewichtigste vraag niet te geven. Duidelijker ook niet. En wie den grond daarvan zou willen betwijfelen, zou daarmede geheel de H. Schrift verwerpen.
Zou een Israëliet aan Mozes hebben gevraagd: zijn wij volkomen zeker van ons behoud, indien we het bevel der bloedbesprenging gehoorzamen ? zou de man Gods moeilijk anders hebben kunnen antwoorden dan dit ééne: geloof alleenlijk? Gelooven is nog wat anders dan begrijpen.
Begrijpen is eene daad van het verstand; Gelooven is eene daad van het hart.
Waar het geloof ontbreekt en de mensch geplaatst wordt voor dingen, welke hij met zijn verstand niet kan begrijpen, komt men door blindheid en ongeloof tot verwerping van het eenig redmiddel voor zondaren, door God ons geschonken.
Geloof in het Evangelie zegt niets minder dan geloof in Christus; want Christus is de hoofdinhoud Yan het Evangelie. hij is het belichaamde Evangelie, het vleesch-geworden Woord vol van genade en waarheid.
Mozes predikt aan Israël behoudenis door bloed, en al wat het Evangelie ons omtrent de behoudenis der zondaren leert, komt hierop neer, dat alleen het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, ons reinigt van alle zonden.
Geen ander bloed dan juist het bloed der paaschlammeren kon de Israëlieten van hunne tijdelijke verlossing verzekeren.
Al hadden ze hunne dorpels en deurposten met hun eigen bloed geverfd, dit zou hun niet hebben gebaat.
Ware het hun veroorloofd, wie weet, hoe velen er hun bloed voor gegeven hadden; maar neen, Gods bevel moest worden gehoorzaamd. Niet door hun eigen bloed, maar door vreemd bloed zouden zij den verderver afkeeren.
Nog zijn er menschen, die wel gelooven aan behoudenis door eigen uitgedachte middelen, maar die niet gelooven in behoudenis, gelijk deze in Gods Woord wordt geleerd.
Geheel het oude asceten stelsel, geheel het anachoreten leven, gelijk ook het nonnen-en. monnikenwezen rust op de theorie, dat de menseh zelf de zaligheid verdienen kan en mitsdien geen Zaligmaker noodig heeft, zooals ons die in den Heere Jezus in de Heilige Schrift wordt voorgesteld.
Door het geloof heeft Mozes het Pascha uitgericht en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou.
En als thans aan een verloren Adams-geslacht wordt gepredikt; »gelooft in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”, en daarbij aangewezen en verklaard wordt, dat dit geloof eene vrucht is der wedergeboorte, dat het zich kenmerkt door heiligmaking, dat het is eene gave Gods, door den Heiligen Geest gewrocht, dan schudt het ongeloof daarover het hoofd, dan spot daarmede de wereld, dan ergert zich daaraan alles, wat aan God vijandig is. Toch gaat dit werk op Gods bevel steeds voort.
De huizen der Israëlieten waren door een uitwendig teeken onderscheiden, toen de verderve, te middernacht door de landpalen der Egyptenaren toog, om zijn vreeselijk werk te volbrengen. Dat teeken was een bloedig teeken. Dat bloed wees op een ander bloed, dat eens vergoten zou worden, niet om daardoor slechts eene tijdelijke, maar om daardoor eene eeuwige verlossing te verwerven.
Was die bloedsprenging onder Israël alzoo een mysterie, eene verborgenheid, zoo ook is geheel de leer der verlossing en der zaligheid één groot mysterie.
Alleen door het geloof verstaan we ook do groote verborgenheid der godzaligheid: God geopenbaard in ’t vleesch.
Israël moest uitgaan en verlost worden door eene offerande. Dit is de grondgedachte, welke al de eeuwen door tot op de komst van den Messias aan Abrahams zaad wordt gepredikt.
De verlossing uit de dienstbaarheid van Egypte was maar eene afschaduwing van eene andere, van eene veel heerlijker verlossing, die volgen zou.
En als later een der apostelen het heerlijk doel en einde van Christus’ komst in de wereld omschrijft, getuigt deze:
»Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou”.
Overal wijst ons de Heilige Schrift naar het bloed der verzoening, om daarmee aan te duiden, dat er geen ander middel is, om aan ’t eeuwig verderf te ontkomen.
Gelijk voor Egypteland, alzoo zal eenmaal voor geheel de wereld, als de maat der ongerechtigheid is vol geworden, het uur der goddelijke wraak aanbreken.
En wie zal dan voor Hem bestaan, wiens hooggeduchte Majesteit door den mensch zoo snood is beleedigd?
Gods gerechtigheid moet worden voldaan, en daarom moeten wij dezelve, óf door ons zelven, óf door eenen anderen volkomenlijk betalen”.
Zelf kan de menseh zijne schuld, bij God gemaakt, niet voldoen, naardien God de Heere volmaaktheid eischt, en de Schrift leert, dat onze beste werken nog onvolkomen en met zonde bevlekt zijn.
Hoe arm, — hoe vernederend het ook klinke in onze ooren, toch is het waar: in plaats van aan Gods wet te kunnen voldoen, maken wij de schuld nog dagelijks meerder. Er blijft dan voor den in beschuldiging gestelden en veroordeelden zondaar geen ander middel en geen ander uitzicht over, dan dat een ander voor hem optrede om aan den eisch der goddelijke gerechtigheid te voldoen.
Dat kan alleen geschieden door Christus, wiens bloedstorting in de bloedsprenging in het Israëlietisch pascha werd afgebeeld.
Alleen door de reinigmaken de kracht van dat bloed des beteren verbonds wordt de zonde weggenomen, het vloekvonnis der wet opgeheven en vrede verkondigd dien, die verre en dien, die nabij zijn.
De dag en de ure des verderfs nadert.

»De Heer zal opstaan tot den strijd;
Hij zal zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid doen zuchten;
Hoe trotsch zijn vijand wezen moog’,
Hij zal, voor zijn ontzaglijk oog,
Al sidderende vlugten.
Gij zult hen, daar G’ in glans verschijnt,
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
 Verdrijven en doen dolen.
’t Godlooze volk wordt haast tot asch;
’t Zal voor Uw oog vergaan, als was,
Dat smelt voor gloênde kolen.”

Maar gelijk de verderver de met bloed geteekende woningen der Israëlieten ia Egypteland voorbijging, alzoo zal ook het verderf niet komen tot hen, die geloovig toevlucht genomen nebben tot het bloed der verzoening.
Werd dit door Gods genade en ontferming uw deel, dan zal de vrede Gods in uwe ziel daar de vrucht van zijn.
Uw geloof mag dan beproefd en bestreden worden, — ge moogt geroepen worden tot strijd en lijden ten einde toe, — de vijand mag bij oogenblikken u najagen en vervolgen, gelijk Faraö Israël najaagde, maar door het geloof zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die on» heeft liefgehad.
Zijn Israël heeft de Heere uitgeleid door eene sterke hand, en alzoo zullen alle oprecht geloovigen, door eene onzichtbare hand geleid, verlost en bewaard, voor eeuwig ontkomen aan al de macht des vijands.
Tegenover al de stelsels en theorieën van menschen blijft dit de eenige gegronde hoop en vastigheid onzes geloofs:. »Zion zal door recht verlost worden”.
De wijze, hoe en waarop, wordt ons verklaard in het heilig Evangelie. En op de vraag, waarom we niet, gelijk zoo velen, afstand kunnen doen van die zoogenaamde bloedtheologie, blijft het antwoord niet slechts van ons, maar van allen, die God op zijn woord gelooven:
omdat er zonder bloedstorting geen ver-vergeving, omdat er zonder voldoening geen verzoening,
omdat er zonder verzoening geen vrede met God,
omdat er zonder dien vrede geen zaligheid voor Adamskinderen mogelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's

De verderver door bloed afgekeerd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1896

De Wekker | 4 Pagina's