Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (74)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (74)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 10 : 1 —6. De bestraffende roden des Heeren togen de Farizeën, welke in het vorige hoofdstuk begon, wordt hier door Hem voortgezet in een sprekend beeld, maar in hetgeen ter bestraffing der valsche leidslieden dienen moet ligt ook zooveel schoons en waars en bemoedigends voor de discipelen des Hoeren. Uitdrukkelijk wijst Hij met een dubbel „voorwaar” op hot hoogst gewichtige van hetgeen Hij uitsproken gaat. Om dit wel te begrijpen verplaatse men zich eerst in het Oosten met zijne gewoonten. Te midden der weide hadden de herders omheinde ruimten van eene deur voorzien, waarin zij hunne schapen in den avond dreven, om ze des nachts heter tegen het roofgedierte te kunnen beschermen, alsmede tegen de koude, welke in de Oostersche nachten sterk kan zijn. Bij die deur was een wachter geplaatst, opdat geen vreemde de schapen zoude rooven. Meerdere herders dreven daarin hun vee en waar zij des morgens het weder wilden uitleiden werd ieder door de zijne gevolgd. Al behoort een schaap niet onder de verstandigste der dieren, toch kent elk de stem van zijn meester on de geheele kudde volgt den herder. Ook ten onzent kan het worden opgemerkt in de streken, waar één herder van do verschillende eigenaars de schapen verzamelt, ze des daags weidt en des avonds bij bet rondgaan allen zich afzonderen bij de eigene stal om die in te gaan. Zij kennen de plaats waar ze thuis behoor en. Zulk een herder onderscheidt ze ook duidelijk, al kan een vreemde geen verschil opmerken en niet zelden is aan elk een naam gegeven, waarop ze hooren. Onder den stal hebben wij in onze gelijkenis zonder twijfel te verstaan het Koninkrijk der hemelen, de gemeente des levenden Gods, waarin de onderscheidene leden, de schapen zich bevinden. Zoo komt dat beeld voor in den 23sten psalm, in Micha 7:14: „Gij dan weid uw volk met uwen staf, de kudde uwer erfenis”, in Ezech. 34 : 31, waar de Heere zegt: „Gij nu, o mijne schapen, schapen mijner weide! gij zijt menschen, maar Ik ben uw God”. Die zonder van God geroepen te zijn, zich van die gemeente zoekt meester te maken en haar leiden wil is gelijk aan eenen, die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, omdat de deurwachter hem als een vreemde niet inlaten zou, maar die van elders inklimt. Die dat doet is een dief en moordenaar. Met de deur stelt Christus zichzelven voor (vs. 7). Hij is gekomen tot het zijne, had Johannes (1 : 11) gezegd, Israël was in het bijzonder uit alle volken zijn volk. Hij had het geleid en over hen leidslieden gesteld en niemand kon een waar herder zijn, die niet door Hem was gevormd en bekwaam gemaakt, die niet door Item was geroepen tot dat ambt. De Farizeën waren niet de ware herders < es volks: zij waren er niet door den Heere geplaatst, maar stonden vijandig tegenover Hem, Zij waren niet door Hem in het ambt ingegaan, maar matigden het zichzelven aan. Door hun tegenstand tegen Christus verleidden zij de schare, ontstalen zo dus den Heere God Zijn volk Israël en vermoordden de zielen. Een waar herder was alleen hij, die door de deur, door Christus inging. Zulk een behoefde niet over de beschutting te klimmen of die te verbreken. De deurwachter opende voor hem de deur en liet hem binnen en liet hem met Zijne eigene schapen weder naar buiten gaan, die Hem kenden, gelijk Hij ze bij name roepen kon. Een gewichtige les om toe te zien, dat alleen zij tot het herders- en leeraarsambt komen, die waarlijk tot God bekeerd zijn, Hoe kan men den weg wijzen, dien men zelf niet bij ervaring kent? Hoe de menschen bidden om zich met God te laten verzoenen, hoe dringen tot geloof, indien men zelf onverzoend is en het geloof mist. hoe de dierbaarheid des Heeren Jezus voor de oogen schilderen, indien Hij voor het eigen hart niet dierbaar is geworden ? Zeker ! is de eerste eisch, dat hij, die zich tot dien arbeid geeft, zijne ziel heeft overgegeven aan de zaak van Christus en betuigen mag: „de liefde van Christus dringt mij” Een groote verantwoording ligt dan ook op de Kerkeraden, als in deze dagen van ben getuigenissen worden gevraagd door hen, die zich tot het examen voor onze Theologische School aangeven. In eenige oogenbïikken of weinige uren kan door leeraren en curatoren bezwaarlijk de noodige zekerheid worden opgedaan en er moet voor een deel althans bij de aanname worden afgegaan op hen, die deze jongelingen van meer nabij en langeren tijd kennen. Moge onze Christelijke Gereformeerde Kerk worden bewaard voor brooddienaars, voor hen, wien het te doen is om do wol en de melk, maar niet om het waarachtig heil der schapen. De ergste dieven en moordenaars zijn zij, die zich aan de goederen van bet Godsrijk vergrijpen. Van hen zegt de Heere (Hoz. 7:9): „Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, alzoo is het gezelschap der priesteren; zij moorden op den weg naar Sichem; waarlijk zij doen schandelijke daden”. Zij rooven wat meer beteekent dan het geld en goud, zij moorden de zielen.
Hoe geheel anders is het met den waren Herder, Hij gaat den geordenden weg en ook in dezen is Christus de weg. Hij komt door de rechte deur binnen. Hij klimt niet over, pleegt geen inbraak, maar de wachter laat Hem binnen en de schapen onderkennen Hem, zoodra Hij Zijne stem laat hooren. Gelijk Hij ze kent, kennen zij ook Hem. Hij roept ze; zij volgen en Hij leidt ze uit naar de geurige weiden en de verkwikkende wateren. Genade erkent genade. Waar het leven zich openbaart wordt het door leven gevoeld. Heilbegeerige zielen mogen er zich geen rekenschap van kunnen geven, het niet onder woorden kunnen brengen, maar zij gevoelen aan den prediker of hetgeen hij spreekt taal des geloofs en der liefde is. Zij openen voor hem oor en hart en vertrouwen hem, terwijl daarentegen voor een anderen bij de meest schoone en rechtzinnige woorden het hart gesloten blijft of steeds wantrouwend het oor luistert. Dat voelen de schapen, niet de vreemden, zij, in wie behoefte is ontwaakt, niet zij, die de wereld aanhangen, /iet, dat zegt de Heere met dat eenvoudig maar krachtig beeld: de schapen hooren Zijne stem en Hij roept Zijne schapen bij name en leidt ze uit. En wanneer Hij Zijne schapen uitgedreven heeft, zoo gaat Hij voor hen heen en de schapen volgen Hem, overmits zij Zijne stem kennen. Maar eenen vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen.” Het ware onderscheidingsvermogen let niet, als eene groote menigte, op eenige geëikte termen, op bepaalde vormen. Die termen en vormen hebben zonder twijfel de farizeën gekend en nagebootst. Het bestaat niet in eenig verhaal van bekeering of bevinding. Die kunnen prachtig zijn, terwijl een gevoel in ‘t binnenste is van walging, en daarentegen de eenvoudige, die niets van zichzelven durft te roemen, aantrekt, omdat hij kennelijk niet eigen eer maar de eere van Christus bedoelt. Dit niet alleen in het algemeen, maar ook in de bijzondere toestanden, zoodat wordt gevoeld of hij, die spreekt het leven aan eigen hart gevoelt of het in zijn binnenste doodig is. Die uit de waarheid is onderkent door , een wonderbaar vermogen, dat God in hem legt, hoewel de een in meerdere mate dan de ander dat bezit, wat geest en le-ven is,
Deze gelijkenis zag op de tegenstanders, maar die verstonden niet wat het was, dat hij tot hen sprak. Zij waren zeker wel niet zoo stompzinnig dat zij niet begrepen wie met die „vreemden” bedoeld werden. In Mat. 21 : 45 kunnen wij zien, dat zij voor het verstaan van gelijkenissen niet zoo geheel onvatbaar waren. Bovendien sloot zich deze rede aan de voorzeggingen des Ouden Testaments aan. Zij gevoelden zeker wel, dat zij zelve bedoeld waren, maar het ontbrak hun aan een open oog voor hun eigen bestaan. Daarom moest het hun onbegrijpelijk voorkomen, dat zij, die in het gestoelte van Mozes zaten, die-ven en moordenaars zouden zijn. Zij had-den geen oog voor den persoon en het werk van Christus, daarom konden zij Hem ook niet erkennen voor de deur, door welke elk waar herder moest ingaan. Zij wilden Ezechiël 34 niet op zich toepassen, waar de Heere zegt: „de herders weiden zichzelven, maar mijne schapen weiden zij niet. Ziet Ik wil aan de herders en zal Mijne schapen van hunne hand eischen, en zal ze van het weiden der schapen doen ophouden, zoodat de herders zichzelven niet meer zullen weiden en Ik zal Mijne schapen uit hunnen mond rukken, zoodat zij hun niet meer tot spijze zullen zijn,” Evenmin wilden zij en konden zij inzien dat het Christus was, die in diezelfde profetie was beloofd als den „eenigen Herder” (vs. 23.)
Het niet verstaan is met die farizeën niet uitgestorven, of zouden ze nog niet in grooten getale worden gevonden, die de woorden van den boetprediker hooren, maar het aan de toepassing op zichzelven laten ontbreken? Vreemdelingen als zij zijn in hun eigen hart, erkennen zij niet wat hen persoonlijk geldt. Anderen gaat hot aan; zijzelven blijven ongeroerd of zelfs, indien zij gevoelen dat het hen geldt ontsteken zij in toorn. Wordt hun niet gelijk.
Nog hebben wij bij dit gedeelte op te merken dat Johannes voor „gelijkenis” (vs. 6) een woord bezigt (paroimia), dat bij de andere evangelisten niet gevonden wordt, die weder een ander woord (parabolè) bezigen, dat in ons evangelie niet wordt gevonden, en dat in vs. 3 en 4 naar het Grieksch niet slechts staat „zijne schapen” maar „de eigene schapen.” De ware schapen van Christus kent hij bij name, die voert hij uit. Die zijn eigendom zijn leidt Hij hier met wijsheid en liefde. Zij volgen Hem op aarde, zij zullen Hem ook volgen in Zijne heerlijkheid. Bij vs. 4 denken wij ook aan Openb. 14 : 4: „deze zijn het, die het Lam volgen, waar het ook henengaat.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (74)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1896

De Wekker | 4 Pagina's