Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waakt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waakt

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

»En hetgeen ik u zeg, dat zeg ik allen: Waakt.” Markus 13 : 37

Waken doet men in tijden van gevaar.
Men waakt in het leger des nachts, als er oorlog is, opdat de vijand niet overvalle. Men waakt op het schip, dat ook des nachts doorstoomt op den Oceaan, opdat men niet met andere schepen in aanvaring kome, waar de gevolgen niet van zijn te overzien. Men waakt, als er vermoeden is van dieven of brandstichters, ten einde op die wijze het gevaar af te keeren.
Men waakt aan de sponde zijner dierbaren, als deze in gevaar en stervensnood verkeeren.
Vele en velerlei gevallen en toestanden zijn er in het leven, waarbij waken wordt vereischt, waken noodzakelijk is.
Het waken, waar in de Heilige Schrift zoo menigmaal over gesproken wordt, is echter waken van geheel anderen aard.
De Schrift spreekt over een geestelijk waken, zooals de Zaligmaker bedoelt in bovenstaande woorden.
Zoo ook wekt een Paulus de gemeente te Epheze op, om met alle bidding en smeeking, biddende te aller tijd in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid, werkzaam te zijn. Apostel Petrus schrijft aan de geloovigee, die in de verstrooiing zijn; »Zijt dan nuchteren en waakt in den gebede.„ In zoovele psalmen en spreuken is in de H. S. van zulk waken sprake. Daardoor kenmerkte zich steeds het leven van Gods heiligen; dat was hunne bede te aller tijd, om wakker te mogen zijn in alles; want » welgelukzalig is de menseh*, zegt de Opperste Wijsheid, »die naar mij boort, dagelijks wakende aan mijne poorten, waarnemende de post mijner deuren.«
Bij het lichamelijk waken zoekt men zich van slaap te onthouden. Het geestelijk waken »is eene zorgvuldige omzichtigheid en wachthouden over onze ziele, opdat ons niets kwaads wedervare.”
Dat waken kan algemeen of bijzonder zijn, — algemeen, als het alge meen e belangen geldt, bijv. van Christus’kerk op aarde, of waarbij in elk geval meer dan één persoon betrokken is.
Bijzonder en personeel is zulk een waken, voor zoover dit uitsluitend betrekking heeft op persoonlijk gevaar.
Waren er geen alge meen e en bij zondere gevaren, dan behoefden we elkander niet tot waken op te wekken.
Wie echter bekend is met den inhoud van Gods Woord, en wie geen vreemdeling is aan de praktijk des geestelijken levens, zal moeten toestemmen, dat de mensch op aarde voortdurend door velerlei gevaar wordt bedreigd en omringd. En juist als alle gevaar schijnt geweken, is niet zelden de noodzakelijkheid tot waken het allergrootst.
Wie zal zeggen, hoe groot de kalmte en gerustheid was in den gemoedstoestand van dien discipel des Heeren, die, uitgaande uit den tempel, wandelde langs de straten van Jeruzalem en tot Jezus zeide: » Meester! zie, hoedanige steenen en hoedanige gebouwen! „
En hoe veelbeteekenend was het woord der profetie, hetwelk de Heere daarop ten antwoord gaf: »Er zal niet één steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.«
En als de jongeren vragen; »wan-neer zullen deze dingen zijn, en welk is het teeken, wanneer deze dingen allen voleindigd zullen worden ?«: — dan laat Christus de rede volgen, die onmiddellijk aan boven-staande woorden voorafgaat.
Niet alleen Jeruzalem’s stad en tempel zullen naar het rechtvaardig oordeel Gods worden verwoest, maar ook de groote, de doorluchtige dag des Heeren zal eens aanbreken, waarop God, de Heere, den aardbodem rechtvaardiglijk richten zal.
Valsche Christussen en valsche profeten zullen er opstaan en zij zullen teekenen en wonderen doen, om te verleiden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkoremen. Als in de dagen van Noach zullen de menschen eten en drinken, in zorgeloosheid en in goddeloosheid toenemen, tot plotseling en als in één oogenblik deze wereldhutte zal gaan kraken, en hoorbaar en zichtbaar het einde aller dingen zal worden aangekondigd. De afval van God en de verwerping van zijnen Christus, met de Joden begonnen, al de eeuwen door geopenbaard, nadert thans haar toppunt, en met verdubbelden ernst klinkt het Woord des Heeren ons in de ooren: „En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: waakt!»
Tot iedere werkzaamheid als zoodanig gaf de Heere de gewenschte middelen.
Die waken wil, zoekt, zoo mogelijk, gezelschap bij zich te hebben, die met hem waken.
Die waken wil, moet tijdig worden gewekt. Die waken wil, stelt zijn wekker, die op zijn tijd wekt.
De beste wekker in dezen is de vreeze Gods, die ook ’t beginsel is der ware wetenschap.
Tegenover dit waken staat een toestand van sluimeren en slapen, wat ons denken doet aan de wijze en aan de dwaze maagden, van welke wij lezen in Matth. 25.
Met een slapenden toestand wordt in de H. 8. vergeleken de staat van alle onbekeerde menschen. Tot deze heet het; »Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de dooden en Christus zal over u lichten.”
Doch niet alleen dezen, ook de wijzen, de uitnemendsten kunnen insluimeren en slap-n, en wel met dien verstande, dat desniettemin stand en toestand wél behooren onderscheiden te worden, maar toch zoo, dat niet zonder gewichtige reden ook zelfs de geloovigen in Gods Woord tot waakzaamheid worden geroepen.
De oorzaken daarvoor liggen voor de hand. Deze zijn tweevoudig: eerst omdat de Meere het beste met zijne kinderen bedoelt en daartoe uit vaderlijke Liefde en grondelooze erbarming hen opwekt en waarschuwt, en in de tweede plaats, omdat aan eiken stand en leeftijd het gevaar eigen is, daargelaten nog zooveel bijzondere aanleidingen als er kunnen zijn, waardoor de ernst en de noodzakelijkheid tot waken wordt vergroot.
Bij dit laatstgenoemde denke men aan bijzondere toestanden, waarin de kerk des Heeren, en waarin de vromen in’t algemeen kunnen verkeeren.
Wat al pogingen zijn er aangewend en wat al plannen en listen beraamd, vanaf den tijd der apostelen, om de leer der waarheid, die naar de godzaligheid is, te verminken, te verdraaien, teneinde der menschen zielen te verleiden ten verderve.
Al de eeuwen door, en niet het minst in deze eeuw, waren allerlei ketterijen en dwalingen aan de orde van den dag.
Met de reformatie der 16e eeuw kwam het heerlijke licht der waarheid alom de duisternis der tijden verlichten, maar weldra bleek, dat Satan het uiterste beproefde, om dat licht te doen verdwijnen.
Geen enkel punt in onze Christelijke heilsleer, geen enkel dogma der Heilige Schrift, dat niet aangevallen en bestreden is.
Geen wonder, dat eenvoudige, oprechte en heilzoekende zielen dikwerf gevraagd hebben en nog vragen : wat is waarheid ?
» Waakt,” zegt de Heere, en de menschen roepen van alle kanten en trachten op allerlei wijze u te verzekeren, dat er geen gevaar is.
» Waakt,” zegt de trouwe wachter op Sions muren in Christus’ naam; want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die daardoor ingaan. Maar wijd is de poort en breed is de weg tot het verderf en velen wandelen op dezen weg.”
Doch wat al stelsels, wat al richtingen. wat al leeringen hebben de menschen uitgedacht en denken zij nog steeds uit, om den menschen wijs te maken, dat die waarheden zoo niet verstaan, zoo niet uitgelegd en opgevat moeten worden.
De ééne bestrijdt de rechtvaardigheid Gods, voorgevende, dat de Schrift wel leert, dat God de zonde kan straffen, maar volstrekt niet, dat God de zonde moet straffen. Dat moeten noemt men iets vreeselijks. En dan de leer der eeuwig straf ? Daar gruwt men van, en zulk eene straf, zoo beweert men, zou niet t in overeenstemming zijn met de misdaad!
Een ander leert, dat Christus voor alle menschen is gestorven, en dat daardoor eene algemeene verzoening is teweeg gebracht, zoodat, uit kracht van ’s menschen vrijen wil, het al of niet zalig worden aan hemzelven hangt.
En nog weer een ander betwist de algemeene verbondsbetrekking, waarin alle menschen tot Adam staan, en daarmede de waarheid, in Rom. 5, ons zoo duidelijk geleerd.
En nog weer anderen zeggen: dat gaat mij te ver! doch bij nader onderzoek vindt men weder dwaling, ms»ar van een geheel ander voorkomen.
Er zijn dwalingen, die onder hen, die de waarheid liefhebben, als ketterijen bekend en geteekend zijn, maar er zijn ook eene menigte afwijkingen van Gods Woord, die als zuivere en als gereformeerde leer voorgedragen en aangeprezen worden.
Bovenal is de tegenwoordige tijd rijk aan dwaling in betrekking tot de praktijk der waarheid.
Wat baat eene gereformeerde leer, als een gereformeerd leven ontbreekt? Wat baat een rechtzinnige belijdenis, als de wandel daar niet aan beantwoordt ?
Wat baat het, één dag in de week vroom en zes dagen goddeloos te zijn ? Toch zijn, helaas! al deze verschijnselen zoo algemeen, zoo alledaagsch, dat het woord, dat de waarschuwing van den Heere Jezus zelven ons wel gedurig mag worden herinnerd; Waakt!” Bij de gedachte aan den ernst van het leven, aan de zekerheid van den dood, aan de ontzaglijkheid der eeuwigheid, aan de heiligheid van Gods Wet, aan de terechtstelling voor Gods Rechterstoel, aan de onherroepelijke beslissing, welke de mensch onmiddelijk na den dood heeft te wachten, — bij de gedachte aan zoo ontzaglijk vele dingen, als waartegen God in in Zijn heilig Woord waarschuwt, kan zeker de opwekking tot waakzaamheid door ons nooit ernstig genoeg worden aangemerkt. En toch blijven nog maar zoo vele duizenden, die onder ’t licht des Evangelies leven, gelijk aan iemand, die in den top van den mast slaapt.
Wie alle dagen moet klimmen, of door zijn beroep in ander gevaar verkeert, wordt ten laatste aan dat gevaar zoo gewoon, men ziet het niet meer, men denkt er niet meer aan.
Zoo gaat het ook op geestelijk gebied. Men wordt gewoon aan de zonde; men wordt gewoon aan een valsche leer, aan een slecht gezelschap, aan een goddelooze omgeving, aan slechte zeden en gewoonten. En wat zijn dat alles anders als gevaren, waardoor ge zoo licht komt tot iets, wat te voren voor u onmogelijk scheen?
Waakt dan, als ge niet omkomen wilt voor eeuwig.
Waakt tegen alle zonden. Waakt tegen alle listen en aanslagen van den Vorst der duisternis. Waakt; want de Heere heeft gezegd, dat Hij zal komen als een dief in den nacht.
Waakt, ouders! voor uzelven, maar ook voor de zielen uwer kinderen; want in allerlei vorm wordt het gif der zonde voorgediend.
Waakt, jongelingen en jongedochters! Waakt, vrijen en dienstbaren ! Waakt, jongen en ouden, aanzienlijken en geringen; want we reizen allen de eeuwigheid tegemoet.
Liet is den mensch gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. We moeten allen voor Christus’ rechterstoel verschijnen.
Dan zal het niet de vraag zijn, wat ge geweten hebt, maar wel, wat ge hebt kunnen weten. Dan zal het niet genoeg zijn, een goeden naam en een zuivere belijdenis gehad te hebben, maar dan zal het de vraag zijn, of ge wedergeboren en door het geloof’ met Christus vereenigd zijt. Dan zal het de vraag zijn, of ge een Borg bezit voor uw schuld, en of ge vrede gezocht en gevonden hebt in Jezus’ bloed.
Waai in het laatste bijbelboek de laatste oordeelen Gods, die over de wereld komen zullen, worden aangekondigd, lezen we, na zooveel voorafgaande waarschuwingen, nog een laatste, die zegt: »Ziet, Ik kom als een dief. Zalig is hij, die waakt en zijne kleederen bewaart.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Waakt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1896

De Wekker | 4 Pagina's