Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (84)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (84)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 12 : 1—8. Wij waren getuigen van een treffend tooneel van bittere droefheid te Bethanië; wij hoorden de verzuchtingen : » Heere! waar gij hier geweest!” maar zagen ook alle droefheid door Christus macht in vreugde veranderd. Lazarus werd aan dat liefhebbend zusterpaar wedergegeven. wij hadden verwacht iets te lezen van de blijde dankbaarheid den Heere betoond, maar werden teleurgesteld. Was misschien de verbazing der vreugde zoo groot, dat aan een feestelijke ure niet werd gedacht, of’ was het veel meer de boosheid der vijanden, die zich haastten naar de over priesters om aan deze bekend te maken waar Jezus was en wat hij had gedaan? Voor die listen moest de Heere wijken. Reeds voor den gang naar Bethanië hadden de discipelen hem gewaarschuwd (11 : 8); na de reddende wonder-daad haastte de Heere zich uit de nabijheid der stad, welke met zoo veel profetenbloed was bezoedeld. Toch mocht de feestmaaltijd der dankbaarheid niet ontbreken. Het pascha was nabij en Hij, die geworden was onder de wet, lift niet af zich aan gevaren bloot te stellen, waar die wet hem gebood. Nog zes dagen vóór het groote feest vinden wij den Heere weder te Bethanië en wel gezeten aan een avondmaal, opzettelijk voor Hem bereid. Het is ons goed in het midden dier verheugden met onze gedachten te vertoeven. Martha verloochent haar karakter niet; zij is ijverig bezig met dienen. Lazarus zit aan, de uit den dood herrezen e met zijnen machtigen weldoener, die omgeven is van zijne discipelen en nevens deze wordt onze aandacht getrokken door Simon, die van zijne melaatschheid is genezen en vooral door een tweetal gansch tegenovergestelde personen: Maria en Judas. Hoe schoon is hare daad. Welk een dankbaarheid des harten openbaart hare gave en zeker verrichtte zij meer dan zij zelve had bedacht, of het moest zijn, dat een profetische geest haar had vervuld en in het naderend lot van den dierbaren Meester had ingewijd. Niets is te kostbaar als daarmede de Heere kon worden gediend. Het allerheerlijkste, dat zij kon machtig worden, is voor haren Jezus. Heeft zij misschien van hare bijzondere bezitting genomen .wat zij kon, om in het bezit te geraken van den onvervalschten zeer kostelijken nardus? Het kan ook zijn, dat die was aangeschaft om het lijk van Lazarus te balsemen, wat zij nalieten, geslingerd tusschen hoop en vrees of liever tegen hoop op hoop nog bezield met een duister, een wankelend geloot. Was het dit, dan was het woord, dat later de Heere sprak (vs. 7) niet zonder aanleiding. Voor Lazarus begrafenis gekocht, ter voorbereiding voor ’s Heeren begrafenis aangewend.
Hadden Mattheus en Markus reeds medegedeeld hoe de Heere daar werd gezalfd, voor Johannes is die daad te belangrijk om die voor zijne Grieksche lezers te verzwijgen en vooral moet hij er bijvoegen, dat in het bijzonder de voeten des Heeren daarmede werden overgoten. Verwierpen Israëls oversten den Messias, den Christus, den door God den Vader van eeuwigheid Gezalfde, eene vrouw (zoo wordt zij niet zonder beteekenis door de beide eerste evangelisten genoemd) zalft zijn hoofd, maar spoedig gevoelt zij onwaardig te zijn zich boven zijn hoofd te verheffen tot dat uitgieten van den nardus en valt zij aan zijne voeten neer. Had de Dooper zich onwaardig geacht om den riem der Sandalen te ontbinden, het dankbaar liefdegevoel doet haar zich over die voeten buigen en zij zalft ze zoo overvloedig, dat een afdroegen noodig is. Was het voor de Israëlietische oneer de banden los te maken, door welke het haar saamgebonden was, Maria is door haar gevoel boven die regels der menschen verheven. Zij droogt de voeten af met haar hoofdhaar, en zij is daar als het beeld der gemeente, welke zich voor den Hoogenpriester buigt. Israels Hoogepriester wordt als de gezalfde bezongen. De heilige olie op zijn hoofd gegoten doortrekt niet alleen den baard, maar zelfs Aarons kleederzoom. Rijkelijker vloeit het allerkostelijkste van de voeten van onzen grooten Hoogepriester Gods. Wie zich het diepst voor Hem buigt zal ook het meest vreugdevol het lied kunnen aanheffen (Ps. 23 : 5): „Gij maakt mijn hoofd vet met olie.” Waar in geestelijken zin tot Hem mag worden gezegd: „Uwe voetstappen druipen van vettigheid,” daar is het goed als ook wij genadig zijn gezet tot een voetbank, daar van zijn voet de zegen op onze schedel vloeit.
Welk een tegenhanger het geveinsd gemoed van een Judas, den zoon van Dan, over wien Jakob eens profeteerde: Hij is een slang aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des peerds verzenen, dat zijn rijder achterover valle.” Reeds hier ziet Johannes hem als den verrader, die uit geldzucht, die om een slavenprijs van 30 zilverlingen zijn Meester verraadt. Ziet, hoe Satan zich met een licht-kleed tooit. De armen te verzorgen, hun leed op het hart te dragen is immers de plicht der liefde, door den Heere zelven voorgeschreven ? Ook Judas zal dat medelijden openbaren. Het ging hem te harte, dat die kostelijke zalf zoo nutteloos werd verspild. De echte Jood heeft dadelijk gewaardeerd. Hij schat die zalf op drie honderd penningen. Hoeveel beter had Maria gedaan, die som te storten in de beurs van het gezelschap, dan had hij van dat geld kunnen afnemen en het voor zich in een zweetdoek bewaren. Maar dat mag in het hart zijn, over de lippen raag het niet komen en hij schuift het masker van armenzorg voor, opdat zijn braafheid geprezen worde, in plaats van zijn boos hart gelaakt. Toch ware het niet onmogelijk, dat Judas wat hij zeide op dat oogenblik tot op zekere hoogte meende, maar, arglistig is het binnenste des menschen, terwijl op den bodem van het hart de geldzucht slapende was, om waar de gelegenheid zieh vertoonde, wakker te worden. Het is Satans list den mensch, dien hij verderven wil, te blinddoeken, met schoonen schijn te lokken en eerst langzamerhand, maar straks steeds sneller te doen wegzinken. Dat satanische heeft zeker eerst geen der discipelen gevoeld. Volgens de eerste evangelisten sleepte toch Judas (Mark. 14 : 4) sommigen tot diezelfde meening mede, maar als hij geheel openbaar was geworden, doorzag Johannes dat reeds in het huis te Bethanië de basiliskuseieren werden uitgebroeid. Maria behoefde hare daad niet te verdedigen. De Heere, wien de eere was bewezen, wien het dankoffer was gebracht, trad als haar pleitbezorger, haar voorspraak op, en, doorzag Hij, de kenner van ’t verborgene, het hart van den man van Karioth, zacht maar ernstig is zijne terechtwijzing: „Laat af van haar.” Het offer der liefde mag niet worden beleedigd. Voor Zijne kerk staat Christus in de bres. „Wat de Heere daarbij voegt staat in nauw verband tot de stem van Judas, die reeds op den weg is om verrader te worden. Maria’s zalving en Judas woord, zij stellen hem te midden van het Simons huis voor wat Hem wacht, wat op ditzelfde pascha geschieden zal. „Mij”, zegt hij: „hebt gij niet altijd. Neen! Zoo spoedig zou de Herder worden geslagen en zouden de schapen worden verstrooid, De dag naderde met rassche schreden, dat hij zou worden overgeleverd en gekruisigd en begraven. Wat die vrouw had gekocht voor Lazarus, had zij aan hem niet kunnen geven, een haar ingegeven gevoel hield haar terug, zij had het bewaard, onder Goddelijk bestuur bewaard, en nu moest het dienen voor Hem, die door Zijn dood der wereld bet leven geven zou. Het profetisch oog ziet wat nog geschieden moet als reeds geschied. De Christus is reeds als een opgeschrevene ten doode. Reeds heeft Zijne zalving plaats.
Aan den maaltijd der vreugde rijzen aldus voor Hem de beelden des doods, op; het feestmaal voor den levenden is Hem een afscheidsmaal, de zalving der dankbaarheid is reeds voor Hem alsof het aan Zijn lijk was geschied. Hij is de man der smarten en nevens Hem zitten een Simon van melaatschheid gered, een Lazarus opgewekt uit het graf, eene Maria, die het goede deel heeft ontvangen; eene Martha dient vol liefde den Heere, en uwe gemeente. O man van Smarten ! vindt door alle eeuwen heen in uw lijden, uwen dood, uwe begrafenis de oorzaak van verlossing en zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (84)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's