Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor kleinen en grooten (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kleinen en grooten (VI)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe lang Adam in den schoonen hof Eden, ook wel het paradijs genoemd, in vriendschap en vrede met God den Heere leefde, is ons niet bekend. Dit weten we, die toestand van geluk duurde niet altijd door. Gen. 3 beschrijft ons de verschrikkelijke gebeurtenis, die aan dien toestand een einde maakte. Daarover zullen we nu iets moeten zeggen.
We kunnen ons voorstellen, dat Adam en Eva in Eden voortdurend nieuwe wonderen opmerkten ; want al is ’t waar, dat hun verstand volmaakt was in dien zin, dat er geen gebrek aan kleefde, ’t is evenzeer waar, dat dit verstand en deze wijsheid voor toenemen vatbaar was, vatbaar voor toenemen in de kennis Gods, maar ook in de kennis der natuur; en iederen keer, dat ze hun’ tuin doorwandelden, zullen ze iets hebben opgemerkt, dat vroeger nooit hunne aan-dacht trok.
Eva kwam op zekeren keer voorbij de beide boomen midden in den hof. In den boom der kennis des goeds en des kwaads zag ze een slang en o, wonder, die slang sprak tot haar.
Dat Eva luisterde, was niet haar zonde; want door de nieuwheid van deze zaak werd ze onwillekeurig tot luisteren gedwongen, maar dat ze bleef luisteren, was wel zonde ; want de slang zegt iets, waardoor twijfel aan Gods Voord wordt gewekt en waaruit Eva dadelijk bad moeten op naken : ’t is niet het dier, dat hier spreekt ; ’t is een ander wezen. Immers zooveel zal ze wel van de natuur geweten hebben, dat alleen de mensch op aarde met rede begiftigd was en bet dier niet, en dat daarom ook het dier niet redelijk denken en spreken kon. Adam ten minste wist dit wel, daar hij den. dieren namen gegeven had naar hun aard. En waar Adam dit wist, mogen we zeker ook wel denken, dat zijn gezellin er kennis van droeg, daar zij het eenige aardsche wezen was, met wie hij zich kon onderhouden.
De slang, of eigenlijk de duivel door de slang, zegt: „Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van al de boomen dezes hofs?”
Straks zeiden we reeds: de duivel zoekt twijfel aan Gods Woord te verwekken. Hij zoekt den mensch tot de gedachte te brengen : De Heere is een hard God, die het niet goed met Zijne schepselen meent. Zoo doet de verleider nog. Als hij den mensch afbrengen kan van het eenvoudig Woord Gods, is hij tevreden, want dan volgt daarop altijd een verlaten van de waarheid. Mochten we daarom altijd genade ontvangen, om ons steeds te houden aan de waarheid, die ons geleerd wordt in dat dierbare boek, dat alleen Gods Woord mag heeten, — in den Bijbel, en laten we bij alles, wat ons geleerd wordt, een direct bewijs uit dien Bijbel vragen; dan alleen gaan we zuiver.
Het antwoord der vrouw: »van de vrucht der boomen dezes hofs zullen wij eten, maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van dien niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet stervet,” toont ons, dat ze Gods gebod goed kent, maar laat ons tevens zien, dat ze ’s Heeren woorden verzwakt. Zij toch voegt er aan toe: noch die aanroeren. Dit lijkt eene versterking, en’t is eene verzwakking; want wie aan ’s Heeren Woord wat toevoegt, neemt er de kracht ai. Nog duidelijker blijkt dit, als ’t waar is, wat sommige geleerden verzekeren, dat we voor: »opdat gij niet stervet”, ook kunnen lezen: opdat ge misschien niet stervet. De Heere had uitdrukkelijk gezegd: »Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Eva zou zeggen : opdat gij misschien niet sterft”. Is hier ook eene verminking van Gods Woord ? Is ’t niet een bewijs, dat ze begon te wankelen in haar geloof aan ’s Heeren bedreiging?
Daarom wordt ook de duivel stouter en gaat hij regelrecht den Heere tot een leugenaar maken. Hij zegt: Gijlieden zult den dood niet sterven; maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
En blijft Eva nu nog luisteren naar deze godonteerende taal? Ze doet het. Ze kan, zonder tegenspreken zelfs, aanhooren, dat die God, die haar met zijn goedertierenheden omringd heeft, die haar met zijne zegeningen als overstelpt heeft, die den mensch als koning dezer heerlijke aarde heeft geplaatst en alles hier beneden aan htm heeft onderworpen, dat diezelfde Heere van eigenbaat wordt beschuldigd, dat van Hem wordt gezegd: Hij heeft u wel veel gegeven, maar ’t hoogste u onthouden. — Toch spreekt Satan, als veeltijds, ook hier voor een deel waarheid. Zeker, bij ’t eten van de vrucht van den boom zullen de oogen des menschen geopend worden en zal hij goed en kwaad kennen. Maar dat is geene weldaad; dat is reeds een begin van de straf. Want waarlijk, het kennen van het kwade bij ervaring heeft in zich een knaging van ’t geweten. Satan spiegelt den mensch voor: »Ge zult als God wezen. Ge zult niet langer onder den Heere staan, maar als Zijns gelijke blijven bestaan.” De band, (door den verleider voorgesteld als een boei) die u aan God verbindt, zal verbroken worden en ge zult op eigen beenen, voor eigen rekening staan. Ge zult volkomen vrij zijn.” Wondere mengeling van waarheid en leugen ! De band, die aan God bond, werd verbroken. De mensch stond voor eigen rekening. Maar wee hem! Want in plaats van den band der liefde, die hem aan den Heere verbond, kwam de ijzeren keten van de slavernij aan satan en aan de zonde. In plaats dat hij stond voor rekening van Zijn God, die hem verzorgde en alleen goed deed, moest hij voortaan voor zichzelven zorgen!
Door Satans woorden betooverd, gaat Eva verder in haar zonde. Gen. 3 : 6 leert: En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de oogen, ja een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken, en zij nam van zijne vrucht, en at en gaf ook haren man met baar en hij at. Dezelfde voortgang in de zonde als nu nog altijd plaats vindt: zij zag, zij nam, zij at, zij gaf haren man, hij at. De meeste zonden ontstaan door zien. David wist dit ook, als hij bad: »Wend mijne oogen af, dat ze geen ijdelheid zien.” Uit ’t zien der zonde volgt het begeeren om te doen, en daaruit het doen, het verleiden van anderen en daaruit het zondigen van die anderen.
Zij Davids bede, boven aangehaald, voortdurend onze bede; en geve de Heere ons de zonde te vlieden als onzen grootsten vijand!
Adam en Eva hadden van den verboden boom gegeten en hadden daarin Gods gebod overtreden. Van zelf kon nu de straf niet uitblijven, want de Heere is een rechtvaardig God; maar over de gevolgen der zonden spreken we, zoo de Heere wil, een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Voor kleinen en grooten (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's