Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Valsche profeten en valscne leeraars

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Valsche profeten en valscne leeraars

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En er zijn ook valsche profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u vahche leeraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen invoeren zullen, ook den Heere, die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zich brengende.” 2 Petrus 2:1

Op den klank der woorden afgaande leveren bovenstaande woorden onoverkomelijke bezwaren op om tot een goede verklaring te komen. De vraag doet zich dan voor: hoe dit ia te verstaan, dat leeraars, van wie gezegd wordt, dat de Heere hen heeft gekocht, den Heere kunnen verloochenen, en een haastig verderf over zich brengen ?
In vs. 19 tot 21 van het vorige hoofdstuk heeft Petrus gesproken over het woord der profetie en met nadruk op de weldaad en den oorsprong van het profetische woord gewezen.
Niets lag dezen apostel nu zoo zeer voor de hand, waar hij volgens vs. 12 en 13 van Hoofdst. 1 de reeds in de waarheid versterkte zielen wenscht op te wekken en te vermanen, dan dat hij, bij zoovele gevaren, welke de geloovigen in de verstrooiing overal bedreigen, ook tegen het gevaar van valsche leraars waarschuwt.
Reeds in den tijd, waarin men alleen bij het licht van het profetische woord moest leven, waren er benevens oprechte, ware, door God gezonden profeten, ook valsche. e geschiedenis van Bileam en van de leugenprofeten van den goddeloozen koning Achab bewijzen dit genoegzaam.
En zouden er dan nu onder de zooveel heerlijker bedeeling van het Nieuwe Testament, nu Christus zijne dienaren heeft uitgezonden en nog steeds uitzendt, ook geen valsche, geen leugenleeraars zijn? Gewis.Niet slechte Petrus waarschuwt er tegen, maar ook Paulus doet het herhaaldelijk in zijne brieven, waar hij spreekt over menschen, en een ander Evangelie predikten, dan door hem en zijne medeapostelen gepredikt was. Ook apostel Johannes vermaant (1 Joh. 4 : 1) met te zeggen:
„Geliefden! gelooft niet een iegelijken eest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld.”
Was dit zoo reeds in den tijd der apostelen, de geschiedenis van alle eeuwen heeft steeds geleerd, tot nog heden ten dage, dat onder Gods toelating de leugen op allerlei wijze en onder allerlei vorm is verbreid, en nog altijd door verbreid wordt. Natuurlijk zijn alle ketterijen verderfelijk, doch waar en wanneer die ketterijen bedektelijk geleerd en ingevoerd worden, zijn zij zeker het allerverderfelijkst en gevaarlijkst. Dan geschiedt dit onder een schijn van waarheid, onder eên waas van vroomheid, onder het voorkomen niet zelden van uiterste rechtzinnigheid.
Maar, zal wellicht iemand zeggen, hoe kon zoo iets worden gezegd van menschen, van wie Petrus door den Heiligen Geest getuigt, dat zij van den Heere gekocht zijn.
Tot verduidelijking hiervan dient opgemerkt, dat het woord, hier door „Heere” vertaald, in den oorspronkelijken tekst een ander woord is (despotès) dan hetgeen gewoonlijk voor het woord Heere (kurios) staat. Het eerstgenoemde woord beteekent de macht, welke meesters hebben over hunne slaven.
De valsche leeraars, door Petrus bedoeld, stelden zich aan als, en gaven voor, alsof zij werkelijk, door Christus’ bloed gekocht, behoorden tot de ware en oprechte discipelen en verkondigers van het Evangelie. Waren zij dit, dan zouden zij ook hun Heere en Meester in zijn wettig gezag erkennen en gehoorzamen.
Nu zij door het bedektelijk invoeren van hun verderfelijke ketterijen het tegenovergestelde deden, gaven zij wel voor door den Heere (despotes) gekocht te zijn, maar leverden door hunne openbaring en werkzaamheid het duidelijkste bewijs, dat zij niet behoorden tot de gekochten door den Heere (kurios), voor wie de Heere getuigt, dat zij niet zullen verloren gaan.
Hunne erfenis wordt in de hemelen bewaard (1 Petr. 1 : 5) en ook zij zelven zullen niet verloren gaan.
Van de valsche leeraars lezen we, dat zij over zichzelven brengen een haastig verderf, aangezien, wat zij zelf allerminst vermoeden, de dood hen zal overvallen, en zij met hun dwaalleer en ketterijen voor eeuwig ten verderve zullen gaan.
In zijne aanteekeningen op dezen tekst maakt de uitnemende uitlegger Calvijn de opmerking, dat reeds in zijne dagen de valsche leeringen met gemeene toestemming werden ontvangen en er slechts weinigen, van de tien nauwelijks één, aan de zuiverheid des geloofs en aan de leer der waarheid vasthielden en daarin volhardden.
Zulk een ernstige waarschuwing tegen het bedektelijk invoeren van verderfelijke ketterijen dient ten allen tijde door de Christenen wel ter harte genomen te worden.
En dat te meer, als men opmerkt en bedenkt, dat men algemeen zoo geneigd is, in het stuk der waarheid, het op zijn voorgangers te laten aankomen, gelijk daarenboven door alle eeuwen is gebleken, hoe gemakkelijk het gaat, zich voor den stroom te laten afdrijven en eenvoudig de groote menigte te volgen.
Nooit is Satan gevaarlijker, dan wanneer hij zich vertoont als „een engel des lichts”. En nooit is de leugenleer zoozeer te schuwen als juist wanneer zij, met waarheid vermengd, zich voor de waarheid wil doen gelden.
„Zoolang het tegenovergestelde niet uit woorden en daden blijkt”, zeggen veel menschen, „moet men van ieder, die zich voor Christen uitgeeft, het beste denken”. Men bevestigt dan gewoonlijk deze uitspraak met de opmerking: „want wij kennen de harten der menschen niet”.
De vraag is echter, wat in dezen als toetssteen geldt. Rekent ge daaronder en houdt ge daarvoor uw waarneming en uw oordeel, daarop gegrond, — uw gevoel, — uw meening, of eenig en alleen het Woord Gods?
Alles kan bedriegen en misleiden, alleen Gods getuigenis is eeuwig zeker en onbedriegelijk.
Calvijn teekent in zijne geschriften valsehe leeraars dikwijls met het woord „ruim”. Door alle eeuwen was dit een vrij goed en duidelijk kenmerk van valsche profeten, van valsche leeraars en van menschen, die hun valsche leeringen en ketterijen volgden. „Ruim” zijn wil zeggen: een ruim zich voorstellen van het pad des levens, van den weg naar den hemel, wolken de Heere in Zijn Heilig Woord als een engen en nauwen weg heeft geteekend, Deze openbaring van ketterij is tweeledig :
Zij kan zich bepalen tot de leer en het leven, en zij kan zich bepalen in hoofdzaak tot het leven, dat is tot de praktijk der waarheid. Er zijn menschen, die zeggen : doet naar mijne leer, niet naar mijne werken. Dezen kunnen in de leer rechtzinnig, zeer streng zijn zelfs, doch door hun daden toonen zij te verloochenen, wat zij anderen leeren. Toch is dit ook leeren van verderfelijke ketterij Welke leeringen zijn krachtiger, hebben zulke treurige gevolgen, dan leeringen, door eigen voorbeeld gegeven? Nog sterker is echter de openbaring van ketterij, als men in leer en praktijk beide, om eens met Calvijn te spreken, „ruim” is.
Of dat „ruim” zijn dan bestaat in het leeren van een algemeene verzoening, van algemeene genade, of dat men tracht het zondebegrip te verzachten en, ten koste van de heiligheid en rechtvaardigheid Gods, op allerlei wijze de zonde vergoelijkt, is in hoofdzaak hetzelfdd.
Gewoonlijk begint die openbaring met schijnbaar kleine en, zooals menschen ze noemen, ondergeschikte zaken.
Zoo was altijd het pogen van Satan, en van alle Satans dienaren, om het maar zoover te krijgen, dat de eerste schrede werd gedaan op den dwaalweg.
Die eerste stap is de zwaarste, de moeilijkste, is die eenmaal gedaan, dan volgt er o, zoo gemakkelijk meer. Satan wil u ook wel tijd gunnen voor een tweeden en een derden stap. Zoo ge maar begint hem te gehoorzamen, zijt ge in zijn macht, dat heeft de paradijs-geschiedenis voor altijd geleerd.
Thans leven we in een tijd van wat men noemt: meer algemeene ontwikkeling. Het menschelijk vernuft en de menschelijke wetenschap hebben het inderdaad ver gebracht.
Op het gebied van kunst ziet men vele dingen naar ’t leven geteekend, naar ’t leven gemaakt. Doch let wel, daarom is het nog geen leven, wat naar ’t leven is gemaakt.
Zoo ook in betrekking tot de dingen van het Koninkrijk Gods. De wijsbegeerte dezer eeuw wil met den godsdienst doen, evenals met de kunst : men wil alles, zooals men dat noemt, veredelen. Alle ouderwetsche vormen en stelsels moeten worden opgeruimd. Alle oude waarheden, zegt men, moeten in een nieuw, kleed worden gestoken, doch bij de uitwendige verwisseling van gedaante snijdt men zoo vreeselijk diep, dat niet slechts de vorm, maar ook het wezen van de waarheid duchtig wordt geraakt.
Wijst men er op, dat men alzoo doende de eere Gods en de heiligheid Zijns Woords aantast, en dat men op die wijze in de practijk tot eene nieuwe leer, tot een’ anderen weg van zaligheid en alzoo tot een verschrikkelijk gevolg komt, dan zegt de hoogere wetenschap eenvoudig: „onwaar”, ’t zijn slechts ondergeschikte punten, waaromtrent we een andere opvatting zijn toegedaan, ’t is alles slechts van ondergeschikt belang. Doch voor hen, die niet moedwillig de oogen er voor sluiten, wordt het lijstje van al die zoogenaamde punten van ondergeschikt belang steeds grooter. *)
Gevolg van dat alles is, dat men den Bijbel met beide handen vasthoudt, en toch lijdelijk aanziet, dat nu deze en dan gene met een scherp mes er iets afsnijdt.
We overdrijven niet; want de openbaring der zoogenaamde Christelijke wereld spreekt het luide en duidelijk uit. dat een zeer groot getal van menschen, die Christenen heeten en zich voor Christenen uitgeven, met een ingebeeld geloof en eene ingebeelde zaligheid op weg zijn naar het eeuwige verderf. Valsehe profeten en valsche leeraars hebben in den regel een grooten aanhang. En geen wonder; want een ruime, gemakkelijke, vroolijke weg trekt veel meer aan dan het enge en smalle levenspad, waarop de zelfverloochening van begin tot einde moet beoefend worden.
Ontzaglijk zal zijn de openbaring in den grooten en doorluchtigen dag des Hoeren, die aanstaande ia, waarin wij allen zullen geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus.
Toen de Zone Gods zelf op aarde, als de verpersoonlijkte waarheid, omwandeldc, bleek Hij de Steen te zijn, die, naar het woord der profetie, door de bouwlieden veracht zou worden.
Wie der Oversten en der Schriftgeleerden heeft in Hem geloofd? Geen wonder dan ook, dat Zijne getrouwe dienaren, Zijne oprechte discipelen, hetzelfde lot in de wereld ondergaan. Toch heeft de Heere zijn klein kuddeken vertroost met de woorden: Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is des Vaders welbehagen u het koninkrijk te geven.
Die getrouw zijn tot den dood, zullen de kroon des levens ontvangen.
Gelukkig dan, wie, met het ontzaglijk gewicht der eeuwigheid voor oogen, met eene zoo groote wolke der getuigen omringd, met zoovele en zulke ernstige waarschuwingen, in Gods heilig Woord ons gegeven, mag wakende en biddende zijn te aller tijd. Het zal in den dag des oordeels niet de vraag zijn, of ge de meerderheid of de minderheid aan uwe zijde hebt gehad, — niet de vraag, of ge van Paulus of van Apollos zijt, maar de groote vraag, die over uw eeuwig lot zal beslissen, zal in hoofdzaak deze zijn, of gij en ik de waarheid hebben geloofd en liefgehad, en of we daarin hebben volhard ten einde toe ; want die volharden, zullen zalig worden.
Dwalingen en ketterijen nemen toe, het ongeloof neemt steeds grooter afmetingen aan, en de getrouwen zijn weinige geworden onder de menschenkinderen.
Met het machtig wapen der wijsbegeerte snijdt men, als mei een scherp mes, de scherpe punten van de waarheid weg, om onder gereformeerden naam allerlei ongereformeerde leer en practijk te begunstigen.
Maar de Heere is getrouw. Hij zal een arm en ellendig volk doen overblijven, dat op Zijnen Naam vertrouwt.

*) Men spreekt tegenwoordig onder meer;
van Sabbatskwestie;
van Doopkwestie ;
van Avondmaalskwestie ;
van kwestie over Wedergeboorte ;
van Rechtvaardigingskwestie ;
van Tuchtkwestie ;
van Supra-en Infra- lapsarische kwestie;
van geheime-genootschappenkwestie ;
van de Kerkkwestie ;
van regeer- en beheerkwestie, enz. enz,
Alles, zoo het heet, punten van ondergeschikt belang.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Valsche profeten en valscne leeraars

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1896

De Wekker | 4 Pagina's