Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw (I)

Bekijk het origineel

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw (I)

Hoofdstuk I Toestand der kerk van 1814–1834

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Was Nederland in 1810 een deel van Frankrijk geworden, en ondervond het drie jaren lang al de nadeelige gevolgen van de drukkende heerschappij van den geweldenaar Napoleon, in 1813 kwam daarin eene verandering. Reeds van te voren hadden G. K. van Hogendorp, van der Duyn van Maasdam en van Limburg Stirum zich verbonden, om middelen te beramen ter bevrijding van Nederland. Toen het nu in 1813 door geheel Europa bekend werd, dat de overwinnaar van bijna alle Europeesche vorsten zijn overwinnaar gevonden had, eerst in den keizer van Rusland en daarna bij Leipzig in de vereenigde macht van Rusland, Pruisen en Oostenrijk, waagden de drie Haagsche heeren een beslissenden stap. God de Heere had aan Napoleon toegeroepen: „tot hiertoe!” Diezelfde God, die hetzelfde kleine Nederland een der eersten had doen zijn in den kamp voor gewetensvrijheid, deed het nu een der eersten zijn in den strijd voor vrijheid en volksbestaan tegen den veroveraar, die van vergeten burger Keizer van Frankrijk was geworden. Want toen behalve de drie genoemde rijken, Rusland, Pruisen en Oostenrijk, alle aan Napoleon onderworpen volken nog vreesden voor den vroeger zoo geweldige, verschenen van Limburg Stirum en de zonen van Van Hogendorp met oranjelinten op straat, om daardoor de oude liefde voor het vorstenhuis, waaraan Nederland zoo oneindig veel verplicht is, op te wekken. De toeleg gelukte. Algemeen sierde men zich met oranjelinten, en kort daarop werden boden uitgezonden om den zoon van Prins Willem V (de vader was in ’t buitenland overleden) te verzoeken weer in ons land te komen en de regeering te aanvaarden. Den 30en November landde de verwachte vorst te Scheveningen. Een onzer geschiedschrijvers zegt: „Geweldig was de ontroering, die zich van de tallooze menigte, welke den weg van Scheveningen naar Den Haag vulde, meester maakte, De een jubelde, een ander brak los in tranen, weer anderen joeg de ontstelde vreugde het bloed naar het hart terug. Nederland en Oranje hadden elkander na jaren van bittere scheiding weergevonden.”
De teruggekomen vorst aanvaardde de regeering over Noord- Nederland onder den titel van Souverein vorst, en in 1815 over de vereenigde Nederlanden onder dien van Koning. Reeds dadelijk stelde hij orde op de zaken. Iedere tak van bestuur eischte voorziening. Maar op dit oogenblik interresseert het ons minder, wat er gedaan werd voor de landsgereering; wij hebben thans alleen bet oog te slaan op wat gedaan werd voor de Kerk. Zooals we uit onze inleiding kannen weten, was de toestand der Kerk zeer treurig. De koning (zoo zullen we den vorst maar dadelijk noemen, hoewel hij ’t eerst in 1815 werd) begreep dan ook, dat er dadelijk wat gedaan moest worden, om de Kerk uit haar verwoesten toestand op te beuren. Hij benoemde een Commissaris-generaal voor den eeredienst, het onderwijs, enz. Deze zorgde dadelijk er voor, dat die predikanten, die nog altijd in kommervolle omstandigheden verkeerden, geregelde bezoldiging kregen. Maar voor de regeling van ’t inwendig bestuur der Kerk werd niets wezenlijks gedaan vóór 1816. Wel werd in 1814 van staatswege het plan geopperd om een algemeene Synode bijeen te roepen, waarop de belangen der Kerk zouden worden behartigd, maar de mindere kerkelijke vergaderingen hielden zich stil, en daarom ging het plan niet door. Daarom tastte de Koning zelf door en op voorstel van den raad van State, benoemde hij een Commissie van elf leden om met den Secretaris van Staat een reglement te ontwerpen voor de Nederlandsche Hervormde Kerk. Den 7 Januari van het jaar 1816 werd de organisatie der Herv. Kerk bij Koninklijk besluit vastgesteld. Onze geschiedschrijver Groen van Prinsteren zegt hiervan: „Dit besluit was zonder noodzaak, omdat” (zooals hij in een andere paragraaf zegt) „de leden met de organisatie van 1618 en ’19, waaronder men nog altijd leefde, zeer tevreden waren; en in strijd met de geschiedenis, het recht en bet wezen der Kerk: a. ia oorsprong, daar zij door het Gouvernement, zonder toestemming en ondanks tegenspraak, ontworpen en opgedrongen werd; b. naar inhoud, als zijnde ingericht naar de anologie van het nieuwe „staatsrecht, met voorbijzage der eigenaardigheden van den Presbyteriaansch-Synodalen kerkvorm: ware vertegenwoordiging der gemeenten, gelijkheid der evangeliedienaars en onvoorwaardelijk zelfbeheer in al wat tot de plichtsvervulling jegens den eenigen Koning der kerk behoort.”
Wat behelsde dan dit zoo gewraakte reglement? Er werd o. m. bepaald, dat geene kerkelijke vergadering zonder toestemming des Konings briefwisseling mocht houden met eene buitenlandsche kerk; de Koning benoemde de leden voor de eerste Synode, ook den vasten secretaris en den voorzitter van elke Synode. Zonder ’s Konings toestemming mocht geene Synode besluiten uitvaardigen, ook mocht ze niet vergaderen op een anderen tijd dan door het reglement werd voorgeschreven. De vergadering wordt bijgewoond door den Minister van eeredienst en, zoo deze verhinderd wordt, door een plaatsvervanger, door den Koning te benoemen.
Aan de Synode werd gegeven de „hoogste wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht,” terwijl hare leden moesten handelen geheel zonder ruggespraak met hun lastgevers. De kerkenraden kozen dus niet de leden der classikale vergaderingen, en deze vergaderingen de leden der Prov. Synode en die weer de leden der Gen. Synode, terwijl een lid der Gen. Synode niets hooger in rang was dan een lid van een kerkeraad; neen, in de Ned. Herv. Kerk had na 1816 de Synode de hoogste macht, die alleen toekomt aan den Koning der kerk.
En hoewel deze Synode zooveel macht te veel kreeg, mocht ze toch niet alles. Immers ’s Konings besluit luidde, dat de Synode geene besluiten mocht uitvaardigen zonder zijne goedkeuring. De allerhoogste macht in de kerk had dus Willem I, koning der Nederlanden. Maar daarmede had de kerk opgehouden Kerk van Christus te zijn. Daarbij kwam nog, dat de organisatie, door den koning bevolen, niet aan de goed- of afkeuring van de kerk was voorgelegd. Zij had die eenvoudig te aanvaarden, zooals Z. M. die had goedgevonden.
’t Is haast niet te gelooven, dat er niet meer protesten opgezonden werden tegen zulk eene handelwijze van het hoofd van den Staat. Slechts uit de classen van Amsterdam, Woerden en Leiden werden commissiën benoemd en met een bezwaarschrift naar den Koning gezonden, en ook de predikanten Moovrees en Bähler verzochten hem de vroegere Kerkorde te willen teruggeven. Dit baatte niet. In ’t antwoord, dat vanwege Z. H. gegeven werd, werd beweerd, dat de Koning slechts door den nood gedrongen er toe overgegaan was, zich met de kerkelijke zaken te bemoeien, maar dat Hij recht meende te hebben, eenheid te brengen in eene kerk, waarvan de predikanten uit ’s lands kas werden betaald. En wat do leer betrof. daaromtrent kon het algemeen regelement hen geruststellen, want de handhaving van de leer was aan de kerkbesturen overgelaten.
De nieuwe Synode toog dadelijk aan ’t werk, om veranderingen te maken. Allereerst werd herzien het formulier ter onderteekening voor de leeraren der Gereformeerde kerken, dat bij de Synode van 1618 en ’9 aldus werd vastgesteld: „Wij ondergeschrevenen, bedienaren des Goddelijken Woords, resorteerende onder de classe van .... verklaren oprechtelijck ende in goeder conscientië voor den Heere, met deze onder te eckeningh, dat wij van herten ghevoelen ende ghelooven, dat alle de Articulen en stucken der leere, in de Belijdenis ende Cathechismus der Gereformeerde Nederlandsche Kercken begrepen, midtsgaders de verklaringhe over eenige poincten der voorseijde leere in de Nationale Synodus Anno 1619 tot Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woordt overeenkomen, belooven derhalve dat wij de voorseijde leere neerstelijck sullen leeren ende ghetrouwelick voorstaen, sonder yet tegen deselve leere, ’t zij opentlijk ofte heymelick, directelich ofte indirectlick te leeren ofte schrijven .... enz.
Het formulier door de Haagsche Synode vastgesteld luidde:
„Wij, ondergeschrevenen, door het provinciaal kerkbestuur van . . . . tot de openbare predikdienst in de Nederlandsche Hervormde kerk geadmitteerd, verklaren bij deze oprechtelijk, dat wij de belangen zoo van het Christendom in het algemeen, als van de Nederlandsch Hervormd kerkgenootschap in het bijzonder, door leer en wandel zorgvuldig zullen behartigen; dat wij de leer, welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven, dat wij dezelve naarstig zullen leeren en handhaven; .... enz.
We vragen, waarom deze verandering? Waarom het schoone, zooveel zeggende stuk onzer vaderen terzijde gesteld voor een ander, dat tweeledig kan worden opgevat? Immers „de leer, welke in de Belijdenisschriften is vervat," kan beteekenen, dat de formulieren van eenigheid die leer weergeven, maar ook dat een deel der formulieren dat doen en dan nog weer, dat er nog een leer naar den Bijbel is, ons niet aangegeven in de Belijdenisschriften. Deze laatste opvatting vooral zette de deur open voor allerlei dwaling.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1896

De Wekker | 4 Pagina's

Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland, gedurende de laatste eeuw (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1896

De Wekker | 4 Pagina's