Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

God is geopenbaard in het vleesch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

God is geopenbaard in het vleesch

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vleesch,« 1 Timotheus 3 : 16a

Van het heuglijkste feit viert de Christelijke Kerk op aarde op het Kerstfeest gedachtenis : de menschwording van Gods Zoon.
Nadat eeuwen lang die blijde gebeurtenis was verwacht, en koningen en profeten verlangend daarnaar hadden uitgezien, werd in de volheid des tijds deze Godsbelofte vervuld.
Geen enkele openbaring Gods is met deze te vergelijken, door Paulus zoo krachtig omschreven met de woorden: „God is geopenbaard in het vleesch”. Met recht getuigt de heilige apostel daarvan: „de verborgenheid der godzaligheid is groot;” want in dit feit wordt aanschouwd het wonder aller wonderen.
Menschen noch engelen konden bedenken noch begrijpen, wat God de Heere in Zijnen raad van eeuwigheid bad besloten.
Voor het verstand van geschapen wezens was de vraag niet op te lossen, hoe het mogelijk was, dat God, die heilig en rechtvaardig is, met zondige schepselen in gemeenschap kan treden, zonder daarbij zichzelven te verloochenen. Op de vraag: is er nog een middel om de straf, op de zonde bedreigd, te ontgaan en wederom tot genade te komen P vinden we in bovenstaande woorden door God zelf het antwoord gegeven. En dat antwoord wijst niet af, het slaat niet terug, maar het spreekt van eene openbaring ter wille en ten behoeve van zondige Adamskinderen waarbij de waarheid, de rechtvaardigheid, de heiligheid, de liefde, waarbij al Gods deugden tot haar recht komen. We houden ons hierbij niet op met hetgeen aloude ketters hebben beproefd, om bovenstaande woorden te verdraaien en te vervalschen. Er is genoegzame zekerheid voor de echtheid van den tekst, voor de waarheid en zekerheid der zaak, dan dat er ook maar eenige grond tot twijfel daaromtrent bij ons kan bestaan. Van het woord (logos), dat vleesch is geworden, gelijk Johannes getuigt, zegt een andere apostel: „God is geopenbaard in het vleesch”.
Er is in de openbaring Gods verscheidenheid en opklimming.
Alle openbaring Gods is niet dezelfde. Men kan spreken van een algemeene en bijzondere, van een openbaring Gods in de natuur en van een andere in de genade, Allerduidelijkst heeft de Heere zich geopenbaard in Zijn Woord. Daaruit kennen we Gods namen, eigenschappen, werken en eer. Wat de natuur ons nooit aangaande God kan leeren, dat verkondigt ons de Heilige Schrift, namelijk, wie en wat God is en zijn wil voor een arm, onwaardig en in zichzelf verloren zondaar. En in verband daarmede is er geen grooter en geen heerlijker openbaring Gods, dan deze, waarop Paulus zijn geestelijken zoon Timotheus wijst.
„God is geopenbaard in het vleesch”. Christus nam, als de tweede persoon in de aanbiddelijke Drieëenheid, de menschelijke natuur uit Maria aan. Hij werd den broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde.
In de diepste diepte aller vernedering daalde Hij vrijwillig af.
Geboren als een hulpbehoevend kindeken in armoedigen staat te Bethlehem, zien we Hem opkomen als het rijsje uit den afgehouwen tronk van Isaï, naar de voorspelling van een Jesaja.
Opgegroeid tot een volkomen man, zien we Hem optreden als den Leeraar uit Nazareth, omringd met een twaalftal discipelen, allen van geringe afkomst naar de wereld. In al zijn openbaringen blijkt, dat Hij waarlijk der menschelijke natuur deelachtig is, gelijk Hij dan ook eenmaal zal lijden en sterven als een mensen.
Maar meer, oneindig meer dan een mensch is Hij, die onder allen smaad en in al zijne vernedering geen oogenblik ophoudt te zijn, wat Hij van eeuwigheid was, de waarachtige Zoon van God, God uit God, Licht uit Licht, eenswezens met den Vader en den Heiligen Geest, God, te prijzen tot in alle eeuwigheid.
Van Hem hebben al Gods heilige profeten getuigenis gegeven.
Mozes profeteert van Hem als van dien Profeet, dien de Heere uit het midden zijner broederen zou verwekken.
David getuigt van Hem: „De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen; Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.” En in een anderen psalm bezingt de man naar Gods harte de glorie van Hem als Koning, gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid.
Van af de kribbe te Bethlehem tot aan het kruis op Golgotha, en van dat kruis tot op den Olijfberg, van waar de Heere der heerlijkheid eenmaal opvoer ten hemel, in alles en overal zien we Zijn grootheid en heerlijkheid schitteren als van de zon, die van achter donkere wolken haar glansrijke stralen op de aarde werpt. De lofzang der engelen in de velden van Ephrata, de komst van de wijzen uit het Oosten geven verklaring van de blijdschap van een Simeon, die met het kindeken in zijne armen God loofde, en in al de vreugde zijner ziele uitroept: „Nu laat Gij. Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien”.
Wat die Simeon uitspreekt, dat wordt de ervaring van duizenden met en na hem, die door dezelfde genade des geloofs in Christus aanschouwen, wat een Jeremia van Hem heeft voorspeld, met te zeggen: „en dit zal zijn naam zijn, waarmede men hem zal noemen: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.”
Al ziet de door de zonde verblinde menigte in Hem geen heerlijkheid, — al vraagt men honend, of ooit één der oversten in Hem heeft geloofd, al keert alle valsch genaamde wetenschap zich van Hem af, — toch kan dit alles de waarheid niet te niet maken van dat ondoorgrondelijk diepe getuigenis: God is geopenbaard in het vleesch.
Niet slechts in dien zin, alsof in de komst en in de openbaring van Christus de Gave Gods zou moeten worden aanschouwd, ons in alles, zonder meer, tot een voorbeeld van liefde en gehoorzaamheid gegeven. Neen, Christus is wel de Gave Gods, maar in geheel anderen zin. Hij is de gegeven Gave, die tegelijkertijd ook zichzelven geeft, niet maar slechts tot een voorbeeld, maar tot een verzoening voor onze zouden.
Om daaraan te kunnen beantwoorden moest Hij niet alleen waarachtig en rechtvaardig mensch, maar moet Hij ook waarachtig God zijn.
De wijze, waarop Hij Zich als zoodanig heeft geopenbaard, moet ons met den heiligsten eerbied een Paulus doen nazeggen :
„De verborgenheid der godzaligheid is groot.” Zij is zoo groot, dat zij alle kennis van menschen en engelen te boven gaat.
Toch is het voor allen, die gelooven, buiten twijfel,
Het is zoo vast en zoo stellig bewezen, dat deze openbaring Gods aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat.
We moeten dan ook wel onderscheid maken tusschen leer en openbaring. De leer aangaande Christus is op de goddelijke openbaring gegrond. Niet omgekeerd.
Alles komt er derhalve maar op aan, hoedanig deze openbaring is. En daarop antwoorden we: die openbaring is geen fantasie, maar werkelijkheid. Daarom hooren we een Petrus getuigen: „Wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en de toekomst van onzen Heere Jezus Christus.”
Dit maakt de gedachtenisviering van Christus’ geboorte tot zulk eene belangrijke geschiedenis; want het roept ons de gebeurtenis voor den geest, die stof tot blijdschap geeft voor menschen en voor engelen. Van dat kindeken, te Bethlehem uit Maria geboren, zal kracht uitgaan. Het „eere zij God”, door Gods heilige engelen gezongen ter eere van Israëls God en Koning, is de voorzang van de hulde en de aanbidding, waarmede al de door Hem verlosten eeuwig Zijn lof en Zijne glorie zullen bezingen.
„God is geopenbaard in hot vleexch; en dat was de eenige weg, en dat was het eenige middel, dat tot redding en verlossing van Adams kinderen leiden kon.
Wat te groot en te wonderlijk was voor menschen en engelen, dat was niet te groot voor God.
Daartoe dient dan ook deze allerheerlijkste en allergewichtigste openbaring.
Die nederige geboorte te Bethlehem is het begin van al de vernederingen, die zullen volgen.
In nederige dienstknechtsgestalte openbaart Zich de Zone Gods, van wien één der heilige engelen vóór Zijne geboorte voorspelt, dat Hij groot zal zijn, en dat Zijn Koninkrijk geen einde zal hebben. Doch om de overtreding Zijns volks zal Gods plage op Hem komen. Door Zijne striemen zal ons genezing worden. Daarom past als opschrift boven de kribbe te Bethlehem, — boven elke bladzijde uit de geschiedenis van Jezus’ leven eu werkzaamheid, — boven de poorten van Gethsemané en boven het kruis op Golgotha: „God is geopenbaard in het vleesch.”
En diezelfde woorden passen ook op de geschiedenis van ’s Heeren opstanding en hemelvaart, tot eens voor het oog aller stervelingen die ondoorgrondelijke godspraak zal ontsluierd worden ten jongsten dage, als diezelfde Christus, op aarde zoo diep vernederd, in Zijne Middelaarsheerlijkheid zal worden aanschouwd.
Geen wonder, dat Gods heiligen onder den ouden dag met zooveel verlangen naar de komst van Israëls Koning hebben uitgezien.
De heerlijkste voorzeggingen waren omtrent Hem gedaan.
Reeds Abraham heeft met verheuging verlangd zijnen dag te mogen zien Al het heil, door God aan Zijn volk beloofd, was begrepen in de vervulling der belofte, reeds in het paradijs gedaan.
Nooit kan op deze aarde heuglijker tijding worden vernomen, dan hetgeen allereerst door een engel des Heeren aan de herders in Bethlehems velden is verkondigd.
Waar en wanneer dat Kerstevangelie ooit wordt gehoord, daar vernemen we slechts de echo van die eerste kerstprediking: „Ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal.”
Daarom schuilt in die woorden: „God is geopenbaard in het vleesch” zulk een rijkdom van genade, zulk een schat van zegeningen! Die openbaring Gods zou niet alleen Israël ten goede komen, zij was, gelijk de gewijde geschiedenis ons leert, ook bestemd voor de Heidenwereld. Dat goddelijk mysterie, in de menschwording van Christus aanschouwd, kon het vernuft van menschen, kon de wijsheid der heidenen niet uitvinden.
Op de vraag: wat is waarheid? moest men het besliste, het voor het zondaars-hart bevredigende antwoord schuldig blijven. In Christus zelf zien we dat antwoord aanschouwelijk geopenbaard, niet slechts door Hem, maar, wat oneindig meer zegt, in Hem. Niemand der stervelingen heeft ooit kunnen zeggen gelijk Hij: „Ik ben do waarheid.” Gelijk alle leugen uit den duivel is, die de vader der leugenen genaamd wordt, zoo is alle waarheid uit God. Van Christus, die van den Vader is uitgegaan, getuigt een Paulus, dat in Hom al de volheid der godheid lichamelijk woont. Vandaar het antwoord, door den Zaligmaker gegeven, op het zeggen van Philippus: „Toon ons den Vader”: „Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien. Ik en de Vader zijn één,”
Groot is daarom deze verborgenheid der godzaligheid, welke ook verborgenheid des geloofs kan genaamd worden, groot in betrekking tot de geheimenisvolle daad dier openbaring zelve, groot ook met het oog op al Gods deugden, daarin te aanschouwen gegeven, groot niet minder wegens het doel en oogmerk, daaraan verbonden; want hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zoude, groot ten laatste voor ieder sterveling, die door Gods genade wordt verwaardigd daarvan iets te mogen genieten. Die verborgenheid, aan ons geopenbaard, zegt veel, — maar te kunnen en te mogen zeggen: het ia in mij geopenbaard! zegt meer. Dat geschiedt alleen door de zaligmakende werking van den Heiligen Geest.
In die gunst des Heeren deelen alleen Gods uitverkorenen.
In dien rijkdom der genade leert ge alleen roemen door het geloof. Dat ia genade, die het hart vernedert en verootmoedigt.
Dat is vervroegde zaligheid en hemelvreugde, waar Gods kinderen de voorsmaken van op aarde genieten.
Dat doet met geloovige toeëigening met den psalmdichter zeggen:

„Hij heeft gedacht aan zijn genade,
„Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt,
„Dit slaan al ’s aardrijks einden gade,
„Nu onze God Zijn heil ons schenkt.”

Indrukwekkend is de geschiedenis van 's Heilands geboorte, treffend en aangrijpend al de omstandigheden, welke ons in verband daarmede in de H. S. worden vermeld.
Maar groot, bovenmate groot wordt ons alles, als we het alles mogen beschouwen in dat geheel eenig licht, dat het apostolisch woord daarop vallen doet:
„God is geopenbaard in ’t vleesch.”
Moge vooral in dat licht op ons gezegend Kerstfeest de geboorte van den Zaligmaker worden herdacht, dan kunnen we alle moderne en uitheemsche kerstboompjes en zoogenaamde kerstlichtjes missen, en dan geven we getuigenis van de waarheid:
„De verborgenheid der godzaligheid is groot.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1896

De Wekker | 4 Pagina's

God is geopenbaard in het vleesch

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1896

De Wekker | 4 Pagina's