Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij de wisseling des jaars

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij de wisseling des jaars

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

.....„het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden” 2 Cor. 5 : 17b.

„Voorbijgegaan”, hoe ontzaglijk veel kan met dit ééne woord worden uitgedrukt en omschreven!
Aan zooveel, dat voorbijgaat, worden we onwillekeurig op den Oudejaarsavond herinnerd. Hoe snel gaat ons aller leven op deze aarde voorbij! Dat leven met al zijn wederwaardigheden, zijn genietingen, zijn moeiten, zijn zorg en leed, — dat lever, van een geheel jaar, van die driehonderd zes en zestig dagen, waar is het gebleven? Het ging voorbij als een damp. Zoo gaat geheel het leven op deze aarde met al de lotwisselingen, aan welke wij steeds onderworpen zijn, voorbij als een gedachte!
En toch, wie telt de tranen, wie overziet al den rouw en het verdriet, wie kent al de angsten en benauwdheden, welke in het jaar 1896 zijn doorleefd en doorworsteld?
Wie overziet al de zonden van zijn eigen hart en leven, da zonden van kerken staat, van land en volk, tegen den Heere, onzen God, bedreven?
Wie kan omschrijven op volmaakte wijze en alles naar orde verhalen, als men zou willen opsommen de weldaden en gunstbewijzen des Heeren, ons uit genade geschenken?
Nog zoo dicht achter ons ligt het heuglijk kerstfeest, waarop bij vernieuwing het groote heil, in Christus geopenbaard, ons is gepredikt. Maar ook dit kerstfeest ging voorbij, en zoo roept de wisseling des jaars ons steeds luider toe, dat geheel de gedaante dezer wereld, dat ook wij zelf voorbijgaan.
Onbestendigheid kenmerkt in alles dit ondermaansche leven, al de heerlijkheid des menschen is gelijk aan een bloem des velds.
Was de menseh niet geschapen voor de eeuwigheid, waren we in elk opzicht geen verantwoording schuldig aan onzen God, dan zeker zou. de prediking van en de herinnering aan alles, wat voorbijgaat, niet van zoo ernstigen aard zijn.
Nu we op onbedriegelijke en onbetwistbare gronden weten, dat we steeds nader komen bij den dood, het graf en de eeuwigheid, rijst bij nadenken in menig harte de vraag: „en wat zal het dan zijn, als ik den laatsten mijlpaal van dit leven zal hebben bereikt, als het oogenblik van mijn verscheiden zal aangebroken zijn?”
Want gewis en zeker, dat oogenblik zal eens komen, wij moeten allen geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus!
Hieraan gedachtig past ons, met een blik in het verleden, diepe verootmoediging, oprecht berouw en hartelijk schuldbelijden voor bet aangezicht des Heeren vanwege al onze zonden van bedrijf en nalatigheid, vanwege al onze struikelingen in gedachten, woorden en werken.
Waren onze beste werken nog met zonde bevlekt, en moet de beste en de uitnemendste nog zeggen: „Heere! wie zal de afdwalingen verstaan?” wat zullen zij dan zeggen, die in hun schatting niet tot de uitnemendsten, maar tot de onwaardigsten van allen moeten gerekend worden?
En wat zal het antwoord zijn op de vraag aan den eersten morgen van den nieuwen jaarkring: waartoe hebben Gods gunstbewijzen en beproevingen u geleid? Het oude is voorbijgegaan, man is er geen recht, geen grond en geen reden om ernstig te vragen aan elkander: zijt ge vóór- of achteruitgegaan?
Met het einde des jaars werden zooveel boeken gesloten, zooveel rekeningen gemaakt, en wat is het resultaat in dezen? In zaken van maatschappelijken aard stemt ieder toe, dat goed boekhouden noodzakelijk is. Is er goed boekgehouden, dan kunt ge aan het einde van het jaar uw staat opmaken en oordeelen, gelijk de menschen dat noemen, „of ge drijft, of dat ge zinkt.”
En wat dunkt u, beminde lezer! Zou het dan nog niet veel meer noodzakelijk zijn, juiste aanteekening te houden, in betrekking tot ons leven voor de eeuwigheid, ten einde alzoo ons volkomen bewust te zijn van hetgeen u en mij te wachten staat, als wellicht plotseling en onverwacht de bode Gods tot ons komt, om onze ziele op te eischen voor de eeuwigheid?
Vraagt ge: wie is onder de kinderen der menschen in staat om dat met juistheid en naar waarheid te doen? of roept ge bij het indenken dier vraag wellicht beschaamd en verlegen uit: waar zal ik beginnen en waar zal ik eindigen? weet dan en bedenk, dat in den hemel nauwkeurige aanteekening van alles geschiedt, en dat in de eeuwigheid die boeken zullen geopend worden!
Zal met bet oog daarop uw hart rust en uwe ziel vrede hebben, — zult ge zeker zijn, dat uwe toekomst is gewaarborgd, en dat dan, als dit tijdelijk leven voor u zal zijn voorbijgegaan, uw deel zal zijn met hen, die geschreven zijn in het boek des levens, dan is noodig, dat ge in dien zin, waarin een Paulus getuigt: „het oude is voorbijgegaan,” ook zeggen kunt gelijk hij: „Ziet, het is alles nieuw geworden”. Dan hebt ge den ouden mensch met zijn begeerlijkheden afgelegd en den nieuwen mensch aangedaan, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft.
We treden, door Gods ontferming gespaard en bewaard, met dit nieuwe jaar een nieuwe toekomst in.
Staatkundig, kerkelijk, maatschappelijk, ja, op elk levensgebied zijn hoogst gewichtige vragen aan de orde van den dag. De strijd der geesten is groot. Hoe nader we aan ’t einde dezer eeuw komen, hoe feller de strijd wordt, tusschen zooveel verschillende beginselen gevoerd.
En wie zal ons zeggen: wat het nu zal zijn, wat de toekomst thans in haar schoot verbergt ?
Nog deed de Heere met ons niet naar onze zonden, Nog hadden Gods goedertierenbeden geen einde over ons. Zou ons treffen, wat we door onze zouden hebben verdiend, zou de Heere met ons en met ons volk in ’t gericht treden, wie zou voor Hem kunnen bestaan?
Te werken, terwijl bet dag is, naardien de nacht komt, waarin niemand werken kan, is de roeping, ons allen van ’s Heeren wege voorgeschreven, en wel met de ernstige vermaning er bij, te waken en te bidden te aller tijd.
Zoo menig mensch arbeidt echter helaas om de spijs, die vergaat, zonder zich te bekommeren over de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven.
Eén ding is noodig voor ieder kind van Adam. En dat ééne is begrepen in bovenstaande woorden, persoonlijk te kunnen getuigen, tot roem van Gods genade: „het is alles nieuw geworden.”
Al zuchten we dan nog met het gansche schepsel hier beneden, on al zien we het, dat geheel de gedaante dezer wereld voorbijgaat, dan zegden we toch met een Paulus, dat we altijd goeden moed hebben, We weten, de Heere is getrouw. Hij laat het werk Zijner handen niet varen. Daaraan gedachtig trekken we dan voort door de woestijn van dit leven, terwijl wij volkomen ons bewust zijn, dat de Heere over ons zal brengen, wat Hij over ons bescheiden heeft.
En hoe Gods weg dan ook met u mag zijn, zoo ge slechts deel hebt aan den Heere Jezus Christus en aan de door Hem zoo duur verworven weldaden, — als maar de Heere een goed werk in u heeft begonnen, dan zal uw Ontfermer, naar Zijne belofte, u leiden naar Zijnen raad en daarna in heerlijkheid opnemen.
Dan kunt ge ook nu, zonder te weten, wat in dit nieuwe jaar u staat te wachten, vol vertrouwen de toekomst tegengaan.
Blik dan nog even terug, en zie, hoe de Heere u tet hiertoe heeft gebracht, door alle moeilijkheden heeft heen geholpen, mot wijsheid en liefde u beeft geleid en bewaard. Zie dan op naar heven tot Hem, die om Christus’ wil kan en wil geven al wat ge noodig hebt, heide voor dit en het toekomende leven.
Denk aan de beloften, door Jakobs God aan al Zijn volk gedaan, en gesterkt in het geloof, zegt ge dan met den psalm-dichter: „De Heere is zoo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk aan mij voleinden.”
Gelijk wij hier het ééne jaar met het andere zien wisselen, zoo zal ook eens eene nog veel grootere verandering worden aanschouwd en doorleefd.
De aardsche tabernakel uws lichaams wordt eenmaal verbroken, het sterfelijke en verderfelijke zal de onsterfelijkheid en onverderfelijkheid aandoen.
Dan zal het ook zijn, maar in geheel anderen zin dan met het oog op de wisseling der jaren: „het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.”
Dan wachten u geen nieuwe zonden, geen nieuwe beproevingen, geen nieuwe zorgen of moeiten meer, maar dan zullen al de gekochten door het bloed des Lams des Heeren aangezicht in heerlijkheid aanschouwen, als zij verzadigd zullen worden met Zijn goddelijk beeld.
In die zalige geloofsverwachting kon een Job reeds getuigen in de oudheid: „Ik weet, mijn Verlosser leeft.”
In dat geloof vreest Paulus geen banden, kan hij zelfs in ’t gezicht van den dood getuigen: „Te sterven en met Christus te zijn is zeer verre het beste.”
Als alles is nieuw geworden, gelijk dat in bovenstaande woorden wordt bedoeld, dan hebt ge een nieuw hart, dan bezit ge een nieuw leven, dan draagt ge een nieuwen naam.
Met de zegeningen, hieraan verbonden, zijt ge volkomen gewaarborgd tegen elke toekomst.
Gods beloften falen niet.
Onder oprechte dankbetuiging aan al onze geachte medewerkers van „De Wekker” voor al den steun, in ’t voorbijgesnelde jaar ons geboden, voor al de blijken hunner liefde en waardeering, van hen genoten; — onder dankbetuiging ook aan onzen geachten corrector, aan den drukker-uitgever en zijn personeel; — met erkentelijkheid aan al onze lezers en lezeressen, die zooveel geduld hebben geoefend met onze zwakheden en gebreken; — met innigen dank bovenal aan den Heere, onzen God, die ons lust en kracht schonk tot den arbeid, begroeten wij u allen, geliefde broeders en zusters, vrienden en vriendinnen! aan den eersten morgen van het jaar 1897. Wij doen dit met de bede, dat dit jaar voor u en ons allen een jaar moge zijn, waarin we bij vernieuwing in Gods ontferming mogen deelen.
Zij of worde het door Gods genade de taal van ieders hart: „Ziet, het is alles nieuw geworden!”
Verandering is niet genoeg. Op vernieuwing komt het aan. Er is veel verandering zonder vernieuwing, maar er is in den goeden zin van het woord geen vernieuwing zonder verandering.
Zegene de Heere uit genade in dit jaar de Kerk, welker orgaan „De Wekker” is.
Werke de H G. alom in de gemeenten en in de harten als de Geest, die levend maakt.
Ruste die Geest, als de Geest der genade en der gebeden, op al de leeeraren, opzieners en diakenen, opdat elk getrouw moge bevonden worde.
Deele ook in ruime mate onze Theologische School met bare curatoren, leeraren en kweekelingen in die genade, opdat deze stichting der Kerk hoe langer hoe meer tot een uitgebreiden zegen worde gesteld.
Alles toch is van den Heere afhankelijk.
Op geesteljjk en op stoffelijk gebied is het de Heere alleen, van Wien alle zegeningen moeten afdalen.
Groote dingen heeft God tot hiertoe gedaan, en Hij is de machtige om ook bij den voortgang te doen boven bidden en boven denken.
AU Hij werkt, wie zal bet dan keeren ?
Leven we in ernstige tijden, — worden de oprechten en getrouwen zwaar beproefd, — meermalen is gebleken in de geschiedenis, dat do drukking der melk boter voortbrengt.
Vergadere de Heere Jezus zelf Zijne Kerk, vereenige Hij alle oprechten van hart, en leere Hij ons en al Zijn volk bidden en arbeiden om den vrede voor Jeruzalem.
Nooit vrede ten koste van de waarheid, maar vrede met behoud van waarheid en recht.
Zij ons hart uitgebreid voor allen, die den Heere Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben. Blijve zelfs in den felsten strijd alle haat en bitterheid van ons geweerd.
En voorts zij en blijve ook dit blad de liefde der broederen aanbevolen. Stelle de Heere het nog ten zegen, ook voor kranken en eenzamen, voor allen, die de voorlichting en vertroosting der goddelijke waarheid zoo zeer noodig hebben.
Geve de Heere uit genade onzen ge-achten medearbeiders bij den voortgang lust, moed en krachten, om ons in dezen niet gemakkelrjken arbeid trouw ter zijde te staan.
En mogen we dit jaar met den Heere beginnen, in de vrees van Zijnen Naam voortgaan, dan zij het ook aan het einde van dit jaar: Het oude is voorbijgegaan, maar de liefde en de trouw van onzen God was en bleef ons steeds bij.
Dat geve de Heere uit vrije gunst, Zijn Naam tot eer!

De redacteur van „De Wekker.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Bij de wisseling des jaars

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1897

De Wekker | 4 Pagina's