Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Avondgedachten (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Avondgedachten (II)

Teksten van ’t Jaarboekje

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

9 Jan. Als de Heere een zegen geven wil verwekt Hij eerst begeerte in het hart. Bij Adam ontstond, bij het zien der dierenparen, behoefte aan een levensgezellin. Wat is ook het leven in de eenzaamheid, waar toch het hart geschapen is om lief te hebben en geliefd te worden. De Heere kende die behoefte vóór Adam die kende. Hij weet ook in alle opzichten wat goed is voor u en voor mij. De liefde eener deugdelijke huisvrouw, die eene hulpe voor ons is, mag een groote zegen heeten. Doch er is eene liefde, welke beter is dan die, namelijk de liefde des Heeren. Gezegend hij, bij wien God de behoefte daaraan opwekt. Die begeerte voorspelt Zijne komst.

10 Jan. Zoolang de zinnelijke begeerten nog slapen in het kinderhart is het de tijd der liefelijke onschuld, der onschuldigen spelen. Gelukkig noemt ge daarom dien kinderlijken leeftijd, maar gelukkiger dan de kleinen in zonden geboren, de eerste van ons geslacht, die geworden waren door de reine hand des Scheppers. Zonde verwekt schaamte, waar die eerste niet is wordt de tweede niet gekend. Die tijd der onschuld is voorbij en keert niet weder. Nu is de weg voor God te betuigen omtrent onze schaamte: «ik bedek voor U die niet” en met Jeremia 31 : 19 te betuigen : «ik ben beschaamd, ja ook schaamrood geworden.

11 Jan. Ontzettende woorden: "zij at”; « bij at”! Ontzettende gevolgen ! De onschuld ia verloren, de reinheid verwoest, de vrede vernietigd. Da mensch wordt zijne ellende gewaar; bij gevoelt dat hij bedekt worden moet, doch de zonde maakt, dat men weigert schaamrood te worden en maakt dat men het teeken zijner schande tot een voorwerp van hoogmoed stelt. Zijn niet de kransen op de doodkist het beeld van den pronk en den op-schik, waarmede de wereld zich bedekt. Zij gaan met het lijk in het graf en al het vergulden van den dood baat niet, maar wie met ootmoed bekleed is, die draagt ook het kleed van Christus gerechtigheid en zal leven in eeuwigheid.

12 Jan. Niet de arbeid ia een straf. In den staat der rechtheid moest de mensch den hof bebouwen en bewaren. God zelf werkt, maar een straf is de verzwakking des lichaams, zoodat hij, war doorn en distel menigvuldig zijn, met zooveel moeite te worstelen heeft. Elke zweetdruppel op den akker of in het studeervertrek herinnert u, o mensch! uwen val en toch om onzen zondigen toestand is die worsteling weer een zegen. Als David rust had en op zijn paleis wandelde kwam hij tot die groote zoude. Bewonderingswaar-di’ge wijsheid Gods, die tot zijne bewaring, hem tot straf maar ook tot zegen tegelijk, geen rust meer toeliet, het zwaard van zijn huis niet liet wijken. Ook voor het zware mij opgelegd zij God geloofd !

13 Jan. De God der genade had het paradijs evangelie doen hooren. Toch bleef het woord: „ten dage als gij daarvan eet zult gij den dood sterven”. Reeds werkte het beginsel des doods in de leden. De zweetdroppel zou vallen totdat dat uit stof was genomen, weder keerde tot het stof. De dood heersekte van Adam en ia doorgegaan tot alle menschen en ook voor ons staat het geschreven : «gij zijt stof”. Nog slechts een luttel aantal jaren en wie zijn dan van de levenden nog over. Doch onze ziel is niet uit het stof; die sterft niet; die gaat naar haar eeuwig huis. Naar welk huis? Om eeuwig te’ sterven zonder ooit gestorven te zijn’/ of naar de plaats waar de dood is verslonden tot overwinning ?

14 Jan. In de heilige drieëenheid duldt het geloof geen spot. Verre is zij ook van het woord, dat onze dagtekst is. De Heere kent goed en kwaad, maar om het kwaad te verfoeien. Hij kan het niet anders dan met diepen afkeer beschouwen, terwijl al wat goed is, volmaakt in zijn Wezen bestaat. Ook de gevallen mensch kende het goed on het kwaad, maar in omgekeerden zin. De gerechtigheid had plaats gemaakt voor den lust tot zonden. Neen! zoo mocht hij niet eten van den levensboom. De vrucht, in het paradijs gegroeid, komt eerst dan in het bereik van ’s menschen hand, als de groote omkeering heeft, plaats gehad. Alleen de door Christus geheiligde hand pluk: die, alleen de mond, geheiligd door het altaar vuur, mag die smaken.

15 Jan, Kaïn, noch de Farizeer in de gelijkenis hadden een bloedig offer noodig. Ha-bel en de tollenaar stonden als zondaars voor God. Habel geloofde aan het paradijsevangelie, aan het vermorzelen der verzenen van den slangvermorzelaar. Hij wist dat zonder bloedstorting geene vergeving was. Hij offerde eene meerdere offerande. Het geloof in Gods openbaring deed hem in het bloed het leven van het uier plaatsbekleedend uitstorten, Het loon der wereld was de doodslag; de zegen der genade maakte hem tot den eersten, die gekocht was uit de menschen te midden der engelen rijen. Och! dat ik de Habel op Golgotha zij !

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Avondgedachten (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1897

De Wekker | 4 Pagina's