Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Redacteur !

Ik ben zoo vrij eenige ruimte te vragen voor ’t onderstaande, waarin ik mij veroorloof de aandacht te vestigen op eene zaak, die nog al van eenige beteekenis is en waarvan de ervaring mg leert, dat men onder ’t volk zich nog al eens verkeerde voorstellingen maakt.
Mijn doel is niet die zaak te gaan beschrijven, maar alleen er de aandacht, gelijk ik zeide, op te vestigen en er eene opmerking van meer bijzonderen aard aan toe te voegen.
Ik denk, waarde Redacteur! op uwe toestemming te mogen rekenen, als ik zeg, dat wij, ja, den bond der Geref. Kerken hebben verlaten, maar dat dit met is geschied, om nu in onze Kerk in te halen, wat reeds in de vroegere Christ. Geref. Kerk ten sterkste werd bestreden. Hetgeen ik bedoel heeft betrekking op de vraag: »wat hebben wij ons voor te stellen aangaande het leerstuk der Kerk ?«
’t Kan voorkomen, dat door de zucht tot strijd of bestrijding van anderen er veel — en dit op minder vriendelijken toon — gezegd wordt, wat men bij nader en kalmer overweging maar liever wenschen zou niet gezegd of geschreven te hebben.
Gaarne gelooven wij het spreekwoord: »de beste stuurlui staan aan wal,« ook met ’t oog op ’t redigeeren van een blad en ’t schrijven in ’t publiek.
Toch gebiedt eerlijkheid, dat, als een blad geacht wordt meer of min als orgaan of uit naam eener Kerk te spreken, de leden, als zij meenen gegronde bezwaren tegen deze of gene leeropvatting enz. in zulk een blad te hebben, zich doen hooren, om tot nadere verklaring of desnoods tot rectificatie of terugname uit te lokken.
Zoo drong mij de conscientie om naar aanleiding van eene bestrijding van dr. Kuyper’s gevoelen aangaande de omschrijving van het begrip Kerk, het volgende op te merken:
In »de Wekker van Vrijdag 29 Jan. 1.1. No. 33 worden er vier aanhalingen uit de werken van dr. Kuyper geciteerd en op tamelijk krasse wijze bestreden.
Deze vier aanhalingen vatten we saam in dit resumé: »’t wezen van de zichtbare Kerk is de onzichtbare; die onzichtbare Kerk (of ’t wezen) moet er zijn, anders kan er geene zichtbare Kerk ontstaan; die onzichtbare Kerk is overal, waar levende leden worden gevonden (hoewel ambtelijk ons onbekend en er alzoo kerkelijk niet mee kunnende rekenen); in die onzichtbare Kerk moet echter als kenmerk de drang of behoefte aanwezig zijn om zich te openbaren (in eene zichtbare), anders zouden er nooit geïnstitueerde Kerken kunnen komen.»
Ziedaar wat is aangehaald en bestreden; ’t verband, waarin deze beschrijving der Kerk in de werken van dr. K. voorkomt, staat mij voor ’t oogenblik niet voor de aandacht en misschien kan ’t verband er een nader licht over werpen; ik kan nu slechts over de losse aanhalingen oordeelen, rnaar, waarde Redacteur! ik mag niet nalaten hier even mee te deelen, dat ik nooit eene andere opvatting van de Kerk heb gehad en ’t nog niet anders geleerd, begrepen of onderwezen heb, dan ’t geen hier bestreden wordt.
’t Bovenstaande moest mij van ’t hart, omdat de beschouwing over en de voorstelling van de Kerk des Heeren tot die zaken behooren, die vooral tegenwoordig de volle aandacht vereischen. Laten we waar zijn en de waarheid zoeken, ook in de opvatting van de Kerk en ons tot geen labadistische afwijkingen laten vervoeren en vooral: verwerpen we ook in dezen ’t goede niet, al wordt het ons door iemand uit eene andere Kerk voorgelegd en aangeboden.
Zij ’t onze bede, dat de Geest van Christus, de Geest der zachtmoedigheid en der wijsheid ons maar steeds leiden en voorlichten moge op al onze wegen.

A. (Almelo) MEERBURG

P. S. Gaarne geven we onzen broeder, ds. Meerburg, de gelegenheid om zijn gevoelen uit te spreken in zake het bedoelde stuk van S., in het No. van de vorige week.
Zooals men weet, is iedere schrijver in »de Wekker» verantwoordelijk voor zijne stukken.
Plaatsing dier stukken is niet altijd het bewijs, dat de Redacteur er mede instemt.
Bij zooveel arbeid als op onze schouders rust, is het volstrekt onmogelijk aan alles genoegzame aandacht te wijden, en daarenboven alles, wat anders of wellicht beter gezegd had kunnen worden, van opmerkingen te voorzien.
Naar het ons voorkomt, had vriend S. wel iets duidelijker kunnen zeggen, wat hij heeft willen zeggen.
Met ds. Meerburg denken we, dat het verband, waarin bedoelde aanhalingen voorkomen, nader licht zullen werpen overeen en ander.
Later komen we wellicht hierop terug.
Wat overigens het zonderlinge kerkbegrip Tan dr. Kuyper betreft, twijfelen we niet of ds. Meerburg zal met ons erkennen, dat dit al zeer zonderling is.
De aanhangige geschiedenis te Oud-Beier-land kan daarvoor als bewijs dienen.
Wat is die geschiedenis anders, dan de toepassing van beginselen, gelijk die door dr. Kuyper zijn geleerd.

Red.

Den WelEerw. Heer J, Wisse, Czn., Redacteur van de Wekker.

Het is na lang aarzelen, dat ik de pen opneem om lucht te geven aan hetgeen mijn hoofd en hart vervult, het geheel aan U Eerw. overlatende, hoe met dit schrijven te handelen; — wordt het door U waard gekeurd opgenomen te worden in Uw blad, of wilt U het alleen voor kennisgeving aannemen, het is mij wel. Wel ben ik mij bewust, dat ik geen man ben voor de pers.
Wat mij dan zoo bezig houdt? Dit: het eindbesluit van de Rechtbank te Dordrecht, in zake de Christ. Gereformeerde gemeente te Oud-Beierland. Het is dan nu voor goed uitgemaakt (d. w. z. in ’t oordeel der Dordsche rechtbank) dat de Christ. Geref. Kerk heeft opgehouden te bestaan. Zij is, meent die rechtbank, niet alleen dood, maar in 1892 ouder vele getuigen plechtig begraven! Dit lezende kwam mij onwillekeurig eene legende voor den geest, die, ik beken het, wet wat grof is, maar waarin ik toch punten van overeenkomst meen te vinden met het oordeel der Dordsche rechtbank.
Een schoenmaker namelijk verloor plotseling zijn vrouw. De dokter werd althans ontboden en verklaarde: de vrouw is dood! Zij werd afgelegd en gekist.
De man nam weer plaats op zijn driestal en klopte weer lustig op zijn leêr. Maar opeens hoort hij een geroep: „Jan ! doe open; ik ben niet dood!” — „ Wat,” riep Jan boos, „niet dood? De dokter heeft het zelf gezegd!” — „Neen, Jan! ik ben niet dood!” De man werd zóó in woede ontstoken, dat hij zijn’ hamer nam en dien met geweld liet neerkomen op zijne vrouw, met dit bevel: „ik zeg n, lig stil; want de dokter heeft geconstateerd, dat gij door zijt; en die zal het toch wel beter weten dan gij!” En daarop lag zij stil. Maar genoeg daarvan. 't ls nu uitgemaakt: de Oud-Beierlandsche gemeente moet afstand doen van alles, en de reiskosten voldoen, desnoods met lijfsdwang.
Die gedachten ontroerden mij, en ik dacht: zijn de dagen dan nu waarlijk aangebroken, dat Mark. 13 vs. 12 in vervulling gaat? Ja, ik weet wel, dat wij ons behooren te verblijden, dat er niet een woord onvervuld blijft van wat door onzen Heere Jezus gesproken is, maar weemoed vervult het hart, wanneer men indenkt: dat zijn nu in den grond der zaak broeders, die elkander overleveren, — broeders, die de vrijheid van denken en spreken zóó ver drijven, dat uien die zelfs voor socialisten, anarchisten, enz. open stelt, ja, zelfs in de Tweede Kamer durft beweren, dat anarchisten, wanneer zij zulks begeerden, een leerstoel aan de links-academie moet worden toegestaan, Ontzettende gedachte: aan allen vrijheid om propaganda te maken, — aan allen,. . . behalve aan hen, die zich durven vermeten uit heilige overtuiging zien te verzetten tegen leeringen, die voor hen niets anders zijn dan verderfelijke ketterijen. Zulke gedachten vervulden hun hoofd en hart, toen ik, nu vooraf al die zaken den Heere geklaagd en aanbevolen te hebben, mij ter ruste begaf, mij verblijdende, naar PS. 97, dat de Heere regeert hoewel wolken en donkerheid Hem omringen, Hij zal de twistzaak van zijn arm volk neuten, en alles wordt uitgevoerd naar een te voren vast gemaakt bestek, En dat zullen de machten der hel niet kunnen verhinderen. Maar nadat ik zoo ingesluimerd was, begon ik te dromen. En het was toen, of ik mij verplaatst zag in eene zaal, waar de Classicale vergadering der „Gereformeerde Kerken” gehouden werdt, waaronder de gemeente van Oud-Beierland resulteert. Van lieverlede komen de heeren predikanten binnen. Alen begroet elkander, hier met een klem lachje, daar handenwrijvend wenscht men elkander voorloopig geluk mot den gunstigen uitslag der procedure. De Voorzitter opent op gebruikelijke wijze de vergadering, de notulen worden geleden en wat verder aan de orde is, word afgedaan. Daarna geeft de voorzitter inlichting, wat aanleiding is voor deze buitengewone samenkomst er zijn namelijk gewichtige ingekomen stukken inzake de Oud-Beierlandsche kwestie en het is hem goed bij voorbaat de Broeders geluk te kunnen wenschen met den voor onze kerken zoo gunstigen uitslag. » De Heere, zoo heette net, had de harten der rechter» geleid om het recht te erkennen van de „Gereformeerde Kerken” op alle goederen, die de scheurmakers hadden willen rooven. In het kort wees de Voofzitter op het hooge gewicht van deze uitspraak, dat nu wel in de eerste plaats betrekking deelt op Oud-Beierland, maar dat nu ook waarborg biedt voor gansch Nederland. Mochten er andermaal, opstaan, die nog vermeenden recht te hebben, dan kunnen zij uit deze geschiedenis leeren, wat hen wacht. Wij hebben nu een „koest”, waarop iedere hond wel in zijn hok zal sluipen!”
Hierop werd ik wakker. Alles stond mij helder voor den geest en droefheid vervulde mijne ziel, niet in de eerste plaats over het verlies dier goederen, welk verlies met gering is, maar veel meer over onze voormalige broeders. Maar genoeg. Ik sluimer weer in en bevond mij nog aan diezelfde plaats en droomde weer. In dien tusschentijd was er een brief ingekomen van de Synodale Commissie der „Geref. Kerken”, begeleidend schrijven van Dr. Kuyper en Ds. Sikkel. Algemeene belangstelling was merkbaar op aller gezicht, En zoo ging het ook mij.
De Voorzitter begon den inhoud der vergadering voor te lezen. Algemeene verbazing was op aller aangezicht zichtbaar. Ja, de Voorzitter zag het nog eens over, of hij wel goed gelezen had. Maar.... ja, het stond er. — Wat er dan stond? Ja, Mijnheer de Redacteur, het gansche stuk weergeven kan ik niet, maar de zaak, waar het op neerkwam, was deze:
„de Synodale Commissie, in kennis gesteld zijnde met den voor onze Kerken zoo gunstigen afloop der procedure inzake Oud-Beierland, noodigt UEerw. broeders uit om met ons Gou den dank toe te brengen voor Zijne genadige beschikking, daar nu voor gansch Nederland gebleken is, dat het recht aan onze zijde is. Wij zijn nu gewaarborgd voor de toekomst. Laat ons dat genoeg zijn. Wij stelten u nu voor te toonen, dat wij edelmoedig willen handelen. Het recht is aan ons toegekend, maar doen wij van dat recht afstand ten behoeve van wel onontwikkelde en daarom achterlijke menschen, die toch broeders en zusters in den Heere te Oud-Beierland zijn, nochtans met dien verstande, dat wij niet gehouden zijn, om, wanneer door anderen eene poging wordt gedaan om zich los te maken, dan op dien weg voort te gaan. En hierbij voegen wij verklaringen van Dr. Kuyper en Ds. Sikkel, die beide verklaren, dat, had het aan hen gestaan, zij liever geen proces hadden gevoerd. Gij zult dan met ons wel bemerken, hoe hunne harten vervuld zijn van liefde, ook al zijn de Oud-Beierlanders voor het oogenblik nog scheurmakers. Mogen zij nu door het betoon van zulk eene liefde gewonnen worden, om zich vrijwillig gevangen te geven, dan hadden wij een dubbel voordeel uit deze geschiedenis!”
En verder beu ik de toespraak vergeten. Ik werd wakker en bevond mij weer op mijne kamer. Nu wil ik afwachten, of ook deze droom bedrog was. — Intusschen hierbij een gulden voor de opleiding van predikanten.
Dat de Heere U en allen sterke en bemoedige in dezen moeilijken strjjd en Uw arbeid rijkelijk zegent, is de bede van een getrouw lezer van Uw Blad.

B. A.V.A.

P.S. In den regel plaatsen we dergelijke stukken, als bovenstaand niet.
De vorm, waarin de schrijver zijne mededeelingen doet, is als regel niet verkieselijk, en voor allen niet verstaanbaar genoeg. Uit vele dergelijke stukken plaatsen we er dan ook slechts één.
Men kan er uit zien hoe de Oud-Beierlandsche rechtszaak door velen in den lande als een weerzinwekkende geschiedenis wordt beoordeeld.
Uit alle oorden des lands ontvangen we dan ook bewijzen, die van sympathie met de vervolgden en van afkeer van de vervolgers getuigen.

Red.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1897

De Wekker | 6 Pagina's

Ingezonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1897

De Wekker | 6 Pagina's