Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (99)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (99)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 14 : 22—26. Aan de vragen van een drietal discipelen, die de woorden van ‘s Heeren laatste redenen niet begrepen, hebben wij antwoorden te danken, welke onder de schatten der Kerk mogen gerekend worden. Behalve door Thomas en Filippus werd zulk eene vraag der onkunde door Judas gedaan. Zorgvuldig teekent ons Johannes aan, dat deze niet de man van Karioth was. Hij was bezorgd voor de eer van zijnen medediscipel. Mattheus vermijdt het noemen van den naam Judas, en wijst dezen aan met de beide naaien Lebbeus en Thaddeus (Mattheus 10 : 3). Ook Markus (3 : 18) noemt hem Thaddeus en Lukas (Hand. 1 : 13): Judas den zoon van Jakobus. Hij deed goed niet zijne onwetendheid te belijden, waarvan hoogmoed des harten zooveel terughoudt en alzoo ook het verkrijgen van meerdere kennis in den weg staat. Hij vraag t, en het is het eenige woord, dat in de evangeliën staat opgeteekend van den man, die ons zijnen algemeenen zendbrief heeft nagelaten: „Heere! wat is het, dat Gij u zelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?” Letterlijk vraagde hij: „wat is er geschied enz.” Wat had er plaats gehad, dat den Heere afhield om zijne heerlijkheid aan de wereld te openbaren? Om het nu duidelijk te maken welk groot onderscheid bestond tusschen hen en de wereld, noemt de Heere: „de liefde, zich openbarende in daden”. Die was bij zijne volgelingen, niet bij de anderen. Hij zeide: „zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. Die Mij niet liefheeft bewaart Mijne geboden niet”. Liefde is het oog, waarmede de-Heere gezien wordt. Die haar niet heeft mist het orgaan om hem op te merken. Aan zulk eenen kan de Heere niet openbaar worden en dus ook niet in hem verheerlijkt worden. Hij meene te zien een grootere dan Socrates of Mohammed, een ideaal van godsvrucht en deugd, maar den Zone Gods, den Zaligmaker van zondaren, kan hij niet aanschouwen. Liefde gevoelt en merkt op en doordringt het beminde. Wonderbaar groot is hare kracht. Wat kan een moeder niet dragen uit liefde voor haar kind en deze liefde is dan nog een natuurlijke; wat zal die dan niet vermogen, die uit God ia? Vraagt het aan Paulus en hij zal in zijn Hoogelied (1 Kor. 13) hare macht schilderen , maar het eene woord des Heeren kenschetst reeds genoeg, dat: „zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren”, niet slechts weten en verstaan en bedenken maar doen, en niet alleen eenmaal doen, maar het bewaren in het hart om er altijd naar te leven. Zij brengt een onwaardeerbaren zegen aan, want dezulken zal de Vader liefhebben. Zij trekt het begeerlijkst gezelschap tot zich. Vader en Zoon zullen tezamen in de nabijheid komen. Zij bindt met onverbrekelijke banden. Vader en Zoon zullen niet zijn als een vreemdeling, niet als die slechts voor een tijd vertoeft maar woning maken. Al die zegeningen worden gemist waar de gehoorzaamheid ontbreekt en die wordt niet gevonden bij hen, die den Heere niet beminnen. Geen geringe straf zal het deel van deze zijn, want die Christus verwerpt, verwerpt den Vader. Die geen acht geeft op zijn woord, stopt tegelijk zijn oor voor des Vaders getuigenis. Die Hem ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
Zoo had de Heere reeds tot Israël gesproken in oude dagen (Lev. 26: 3); „Indien gij in Mijne inzettingen zult wandelen en Mijne geboden houden en die doen zult (vs. 6) zal Ik vrede geven in het land, (vs. 11 en 12) en Ik zal Mijnen tabernakel in het midden van u zetten en Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn, (vs. 14). Maar indien gij Mij niet hooren en al deze geboden niet zult doen (vs. 28), zoo zal Ik ook in heet-grimmigen tegenheid wandelen en Ik zal u ook zevenvoudig over uwe zonden tuchtigen”. Zoo gaat door Oud en Nieuw Verbond diezelfde regel en hooren wij overal den zegen en den vloek.
Toch is er bij alle eenheid onder de Oude en de Nieuwe bedeeling een verschil, waar in het laatste op de vraag: „Wie kan dan zalig worden?” ons een duidelijker, een troostvoller antwoord wordt gegeven. Terwijl nu de Heere bij Zijne discipelen was, had Hij hun Zijn wil geopenbaard, als profeet zijn woord gegeven, maar Hij ging heen en dan zou Hij hen zenden wat hen in de mogelijkheid stellen zou om in de kracht der liefde te doen wat Hij geboden had. Dat beloofde de Heere hun met deze woorden: „Deze dingen heb Ik tot u gesproken, maar de Trooster (paracleet, advocaat, voorspraak), de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal in Mijne naam, die zal u alles leeren, en zal u indachtig maken, alles, wat Ik u gezegd heb”.
Welk een belofte! Zoo wordt het hart een tempel des Heiligen Geestes. Als de geest der waarheid verlicht hij het verstand, als de geest der genade vervult Hij met geloof, als de geest der liefde ontvlamt Hij het hart, als de geest der genade doet Hij juichen in schuldvergeving, als de geest des gebeds voert Hij ten hemel op, als de geest der heiligheid wekt Hij tot godzaligen wandel, als de geest der kracht doet Hij overwinnen in den strijd, als de geest des vredes maakt Hij het in’t harte stil, als de geest der hope, doet I lij jubelen zelfs in den dood. Wat zullen wij meer bijvoegen? Neen! de discipelen behoefden niet te zeggen: „zend toch door wien gij zenden zoudt”; zich niet te verontschuldigen meteen „Ik kan niet spreken”; neen! zij behoefden niet te vreezen, al werden zij gezonden als schapen in het midden der wolven.
Gelijk de Heere sprak in den naam des Vaders, zoo wederkeerig zou de Vader den Heiligen Geest zenden in den naam des Zoons. Gelijk de geloovige bidt in Jezus naam, dat is steunende op Hem, die eene eeuwige verzoening heeft te weeg gebracht, zoo is ook voor den Vader de verhooring des gebeds en de zending van elke gave alleen gegrond op datzelfde offer. Om de aangebrachte gerechtigheid des Zoons redt en zegent Hij. Alles, ook het bezit van dien Trooster, dien Heiligen Geest, heeft het kind van God te danken aan Hem, die de zonden van zijn volk droeg en als de ware Hoogepriester is ingegaan in het heiligdom en eeuwig leeft om voor de Zijnen te bidden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (99)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1897

De Wekker | 4 Pagina's