Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ziet, het Lam Gods!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ziet, het Lam Gods!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Joh. 1 : 36.

Wat merkwaardige omkeering in de prediking van den boetgezant, nadat de Geestesdoop zonder mate zich aan de Jordaan met den waterdoop vereenigd had! Dat oogenblik was in den Dooper als het punt van overgang van het Oude tot het Nieuwe verhoud. Of laat ik liever zeggen: toen was het bij hem , alsof het woord uit den last van Duma bij Hem werd vervuld: »Wachter! wat is er van den nacht? De morgenstond is gekomen” (Jes. 21 : 11); want (Luk. 7 : 28) »onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Dooper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij.” Toch klaarde dat eerste morgenrood wonderveel op. Johannes kende den Zoon van Maria niet, al had hij Hem wellicht van aangezicht gezien; want hij zag den Koning, wiens weg Hij kwam bereiden, niet anders dan als met de wan in de hand, om den dorschvloer te doorzuiveren, — als die daar stond met onuitblusschelijk vuur voor het kaf, en met den bijl voor den boom, die geene vrucht voortbracht. Aan de Jordaan leerde hij Hem kennen in zijne volheid. Daar werd de profetie van Jesaja hem duidelijk, waar die had gesproken van »het Lam ter slachting geleid.” Hij kende Hem reeds vroeger in zijne heiligheid, als die geen doop noodig had voor zichzelven; maar als hij Hem in het water ziet nederdalen, om alle gerechtigheid te vervullen, als de zondelooze het teeken van de afwassching der zonde voor zich eischt, dan ziet hij in Hem dengene, die zonde voor ons is gemaakt; dan kent hij Hem, als het Lam, dat met zonde beladen is,—dat de zonde der wereld draagt. Dan kent hij Hem als den Messias en zegt hij tot zijne jongeren: »Ik kende Hem niet; maar die mij gezonden heeft om te doopen met water, die had mij gezegd: Op welken gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met den Heiligen Geest doopt. En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.«(Joh. 1:33,34.)
Welk een onderscheid sinds die ure in de prediking des Doopers! Hoort slechts, hoe hij tevoren riep: »Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn ? Brengt dan vruchten voort der bekeering waardig,« Als de schare verslagen vraagt: » Wat zullen wij dan doen?« heeft hij geen ander antwoord dan : »Die twee rokken heeft, deele hem mede, die geen heeft, en die spijze heeft, doe desgelijks,” De tollenaar ver-neemt op de vraag; » Meester! wat zullen wij doen?«: »Eisch niet meer dan u gezet is,« en de krijgsman op gelijke vraag; »Doe niemand overlast.” (Luk. 3 : 7 vv.)
Na die ure is het, of Sinai verdwijnt achter Golgotha, en ook bij dezen Elia, na dien storm en het vuur, het suizen der zachte stilte is gekomen. De profetenmantel verbergt den boetgezant, omdat hij de uiterste deelen des Meeren heeft gezien. Na die ure is de gestrenge prediker de liefelijke gids geworden, en hij is eerst recht de heraut van Hem, die niet kwam om te verderven, maar om te behouden. Na die ure is zijne ziele enkel vol van Hem, dien hij zich niet waardig acht den schoenriem te ontbinden, en klinkt het al weer en al weer van zijne lippen: »Ziet het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt,« (Joh. 1 : 29) en wederom :» Ziet, het Lam Gods.,, Verlaten Hem dan ook zijne discipelen, om dat Lam te volgen, het smart hem niet; dat is het juist, wat hij zoekt; want de Hoera moet: wassen en hij moet minder worden. Hij, zoekt niet eigen grootheid, maar de grootheid van zijn’ Koning, wiens wegbereider hij is, en zoo iemands leven een gestadige psalm is geweest: ,,Niet ons, niet ons, uw naam alleen zij de eer« (Ps. 115), dan is het wel het leven van den Dooper, sinds hij de stem heeft gehoord: ,,Deze is mijn Zoon, mijn Geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb.« Och, dat zijn woord: »Ziet het Lam Gods,« door den Heiligen Geest tot eene kracht werd gemaakt, om ook ons zoo vol te doen worden van de liefde Christi, dat ook wij niets anders bedoelden dan te zijn tot verheerlijking van Hem.

Voor alle dingen moet de vraag beantwoord, tot wie de Dooper het woord, dat voor ons ligt, heeft geroepen. Dan antwoorden wij: niet tot de Gode vijandige schare, wien het »Gij adderengebroedsels !« was toegevoegd, maar tot de discipelen, bij wie, door de prediking der wet, het hart was verbrijzeld en verteederd tot een : »Wat moet ik doen?« Johannes wierp geen paarlen voor de zwijnen; daartoe was de boet-prediker te streng. Tot dezulken het woord des Heeren: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen ? Ken riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt ? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mensch met zachte kleederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleeding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke ho-ven «(Luk. 7 : 24 v.v.). Geen ontvlieden van den toorn Gods mag, volgens den Dooper, worden gewacht zonder bekeering, zonder die verbrijzeling der ziele, die uit de diepten roepen doet: »o God! wees mij, zondaar, genadig!« Over de kinderen der wereld het woord van Jesaja (24 : 10 v.v.): »De Heere heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uwe oogen toegesloten; de profeten en uwe hoofden en de zieners heeft Hij verblind. Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan eenen, die lezen kan, zeggende: »Lees toch dit en hij zegt: » Ik kan niet, want het is verzegeld.« Of men geeft het boek aan eenen, die niet lezen kan, zeggende: „Lees toch dit,«en hij zegt: »lk kan niet lezen.«
Zoolang de oogen des blindgeborenen niet waren aangeroerd door de hand der almacht, — zoolang hij niet van de wassching in Siloams wateren was teruggekeerd, mocht nu het Lam Gods voor zich hebben, maar hij kende Hem niet. Het »Ik geloot, Heere!,, in aanbidding uitgesproken, kon eerst daarna volgen. Allen, zoolang die reddende daad niet aan ons is geschied, zijn wij blind, zelfs voor onze eigen blindheid; want wij vragen met de Joden:» Zijn wij dan ook blind?« Wat ook vóór ons is geplaatst, al omringen ons de velden, vol van ‘s Heeren heerlijkheid, al welven zich boven ons’de hemelen, welke de eere des Heeren vertellen, al staat Sinai voor ons in rook en vlammen, wij zien er God niet in; hoe zouden wij dan den nederigen heuvel met zijn kruis, hoe zouden wij het Lam kunnen aanschouwen en bevatten ? Wij zijn gelijk aan die beelden, van welke de psalmist zegt: »Zij hebben oogen, maar zien niet,« al buigen wij ons er ook voor neer, om ze te aanbidden met een: ,,Red mij, want gij zijt mijn God Dat oog moet eerst worden losgeweekt door tranen, en daarom gaat een Johannes vóor den Christus. De hamer van diens woord slaat op de harten van graniet, en de scherpe bijl van zijne prediking komt neer op de dorre doodsbeenderen, en dan roept er eene stemme uit dat verbrijzeld hart: «Wees mij genadig; dat de been-deren zich verheugen, die gij verbrijzeld hebt.« (Ps. 51 : 10.) Geliefden! is reeds Nathans woord: »Gij zijt die man, in uwe ziele gedrongen? Wij vragen niet: »Hebt gij éene zonde in uzelven ontdekt?« Wie ontdekt die niet in zich? De wereld kent zich braaf; maar alleen dat éene gebrek is er, en om het vele goede is dat éene wel te verschoonen. Maar ziet ge dan niet, boe dat ééne ten verderve voert ? Het schip was zoo deugdelijk, het had maar éen lek, en het zonk in de diepte weg. Alles was zoo wel verzekerd en die kruithoop was aan alle zijden zoo veilig, éen enkel vonkje slechts kwam er bij, en de ontploffing verspreidde dood en verderf. Zooveel deed Herodes, als Johannes hem predikte; er was maar éen band nog, die van Herodias, en langs dien draad is eene vonk gegaan, die het hoofd des Doopers van den romp scheidde, die den Christus met doornen kroonde, die Herodes zelven bracht in den kerker der menschen en eeuwig pijnigt in den kerker der hel. ‘t Is een zegen, dat gij éene zonde kent; maar die kennis moet geleiddraad worden tot in de schuilhoeken van harten leven,— de opening der deur, welke u doet indalen in de afgronden van uw bestaan, zoodat ook uwe klaagzang wordt gehoord voor uw God: »‘t Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf; neen,’k ben in ongerechtigheid geboren (Ps. 51 : 3). 0, dan eerst als gij uwe ziel niet in ‘t leven kunt behouden; als ge zoo gansch naakt en arm en verloren voor God staat; als ge uw laatsten penning kwijt zijt bij de hemelhooge bergen uwer schulden, kan het vertroostend woord tot u komen: »Ziet het Lam Gods!« Niet anders dan op de zwarte wolk uwer verlorenheid teekent God den regenboog zijner genade. Verlorenen en ellendigen! voor u dit woord! Voor den heiden, die roept: „Ik ben niet waard, dat gij onder mijn dak komt.« (Matth. 8 : 8); voor den Israeliet, die geknield ligt met het woord: »Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig mensch« (Luk. 6:8); voor de Kananesche, die om kruimkens komt, voor de groote zondares, die tranen maar geene woorden heeft, — voor deze is de roepstem: » Ziet het Lam Gods!«

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Ziet, het Lam Gods!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1897

De Wekker | 4 Pagina's