Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de Schriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de Schriften

Vóór en op het Paaschfeest

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

.... „dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt, ten derden dage, naar de Schriften.” 1 Cor. 15 : 3, 4.

Op de »lijdensweken” volgt bet heuglijk Paaschfeest.
Werd de gemeente eenige weken achtereen bepaald bij het lijden en sterven van den Meere Jezus, op het Paascbfeest komer. we samen in onze bedehuizen om gedachtenis te vieren van het groote feit, van die bejde en zegenrijke gebeurtenis, de opstanding van Christus uit den dood.
Beide het gestorven en opgewekt zijn van Christus vat de apostel in bovenstaande woorden in een zeer kort bestek saam, als den hoofdinhoud zijner prediking, waarmede hij niet alleen elders, maar ook in de gemeente te Corinthe was opgetreden. Ken groot stuk historie is begrepen ia die weinige woorden: „Christus is gestorven, begraven en opgewekt.”
Op die feiten der historie bouwt de apostel geheel zijne prediking: den Christus der Schriften. Daarop kwam het voor hemen voor de gemeente, daarop komt het voor ieder zondaar maar aan. Alleen in het licht der H. Schrift kan Christus den geloovigen waarlijk dierbaar zijn. Dan is Hij dierbaar in al de diepten Zijner vernedering, in at de grootheid Zijner smarten, in al den smaad, door Zijne vijanden Hem aangedaan. Al zien we Hem dan ook ten laatste als den Man van smarten, met bloed en wonden overdekt, — al zien we Hem met het spot-kleed om de leden, met de doornenkroon om Zijne slapen, door Romeinsche krijgsknechten mishandeld en door de Joden veracht, door het geloof zien we in het licht der Schriften, dat juist deze Jezus de ware, de van God beloofde en geschonken Messias is. Zoo en niet anders hebben Gods heilige profeten Hem voorgesteld, als zonder gedaante en zonder heerlijkheid, Zijnen broederen vreemd en onbekend den zonen Zijner moeder, verbrijzeld en verdrukt, arm en veracht, maar opgetreden als de Borge des Verbonds, als het beloofde Vrouwenzaad, dat Satans kop vermorzelen zou.
Al begeert het verstokte en verblinde Israël een Bar-Abbas boven Jezus, van wien Pilatus herhaaldelijk verklaart: »Ik vind geene schuld in Hem,” en al zien we Jezus ten laatste als een onreine uitgeleid worden buiten de heilige stad, om aan een onreine plaats te sterven, als we alleen dit maar verstaan, dat in dit alles de Schrift wordt vervuld, dan wordt die Christus der Schriften, door Paulus gepredikt, door Gods gemeente beleden, voor ieder, die in Hem gelooft, het voorwerp der aanbiddende hulde. Dan volgt ge het Lam Gods, bij de overdenking der gewijde historie, op Zijn lijdensweg van schrede tot schrede, tot ge eindelijk op Golgotha Hem ziet sterven op het vloekhout. En hoe dieper ge bij goddelijk licht in de Schriften wordt ingeleid, en hoe meer ge leert verstaan van het groot en heilig doel, waartoe alle deze dingen moesten geschieden, hoe grooter voor u worden zal bet wonder der genade, in geheel het Verlossingswerk van Christus geopenbaard.
Wat door de profeten was voorspeld, heeft Christus zelf nader in bijzonderheden voor Zijne discipelen ontwikkeld : Zijn eigen lijden en sterven, maar ook Zijn triomfantelijke opstanding, Hij maakt het alles Zijnen jongeren vooraf bekend.
En wat ze toen niet verstonden, is hun later duidelijk en klaar geworden, en zij hebben zich in Hem verheugd met eene groote en onuitsprekelijke vreugde. Bij de rijken is Christus in Zijnen dood geweest, en Zijn graf heeft men bij de goddeloozen gesteld, naar de profetie van een Jesaja.
Maar verder dan het kruis op Golgotha en dan het graf van Jozef van Arimathea wijzen ons de Schriften.
Gods Heilige zal geen verderving zien, zoo had de H. Geest gesproken door den mond van David. En eer die verderving intreedt, staat Christus op uit de dooden. Hij verrijst aan den derden morgen. De Zon der Gerechtigheid gaat in heerlijkheid op en zal glans en luister verspreiden over de geheele aarde. Zoowel de verhooging als de vernedering, zoowel de opstanding als den dood des Heeren, zien we in de H. Schrift voorspeld. De groote gebeurtenis, welke op het Paaschfeest in de gemeente des Heeren wordt herdacht, is de opstanding van Christus naar de Schriften, En het is goed, ja, zelfs noodzakelijk, dat we nadruk leggen op die woorden: »naar de Schriften”. Nu de tegensprekers zoo vele zijn, en het opstandingswonder door zoovelen wordt geloochend en bestreden, komt het er voor de gemeente des Heeren en voor ieder oprecht belijder der waarheid op aan, wel te verstaan en te bedenken, dat we met ons geloof in den opgewekten Christus geen navolgers zijn van kunstkijk verdichte fabelen, maar dat ons geloof als zoodanig is geworteld in en gebouwd op de Heilige Schrift.
Met zooveel historische getuigen is daarenboven het feit van de opstanding des Heeren bewezen, in en door al de verschijningen van den opgewekten Zaligmaker, dat daardoor de zaak zelf boven allen twijfel verheven is.
Het ongeloof der Joden is begonnen, voor geld menschen om te koopen en den leugen te verbreiden, dat het lichaam van den gekruisten Nazarener gestolen was. En al de eeuwen door heeft het ongeloof op soortgelijke wijze al het mogelijke beproefd, om de opstanding van Christus tegen te spreken.
Maar de waarheid der zaak is zoo stellig, is zoo krachtig bewezen, dat tot op den huidigen dag dat opstandings-evangelie is bewaard en in eere wordt gehouden, en dat ze nog bij duizendtallen en bij millioenen kunnen worden geteld, die met een Paulus de opstanding van Christus naar de Schriften gelooven tot zaligheid. Van zoo groote beteekenis is dit geloof, dat de apostel der heidenen er van getuigt: „Indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden. IJdel is dan ook onze prediking, ijdel ons geloof, en zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn.”
In plaats van menscheljjke verdichting verhaalt ons een der voornaamste historieschrijvers, dat Jezus, nadat Hij geleden heeft, zichzelven aan Zijne jongeren levend heeft vertoond, met gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan. Laat dan de wereld zich afkeeren van Christus, laat het ongeloof spotten met het opstand inga wonder, laat alle ijdele wetenschap zich opmaken en verheffen, om de getuigenis der Schriften te weerspreken, maar het vaste fondament van het feit der opstanding staat. Op dat fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste hoeksteen is, is het geloof van Gods kinderen gebouwd, en zal in eeuwigheid niet beschaamd worden. God zelf handhaaft Zijne waarheid.
En zoolang de aarde op hare grondvesten staat, zal het evangelie der opstanding bewaard blijven.
Hemel en aarde zullen eens voorbijgaan, maar het Woord des Heeren blijft tot in alle eeuwigheid.
Naar de Schriften treden de boden des evangelies op met de prediking, dat Jezus leeft, dat de Heere is opgestaan ten derden dage. In dien levenden Immanuel zullen zich verheugen alle oprechte discipelen en discipelinnen des Heeren.
Dat evangelie der opstanding brengt vreugde en zaligheid tot armen en ellendigen.
Waar dood en verderf om ons woedt, waar het graf ons wacht, en we de bewijzen onzer vergankelijkheid in ons omdragen, verzekert ons het evangelie der opstanding, dat er een leven na dit leven is. Christus overwon den dood, en die in Christus gelooven, zullen leven, ook al waren ze gestorven. Door Zijne opstanding bewees Christus, dat het offer, door Hem gebracht, door den Vader was aangenomen. De opstanding was de kroon op Zijn volbrachte Middelaars werk. Als de Vorst des levens openbaart Mij Zich aan de Zijnen, niet slechts om daardoor te bewijzen, dat Hij zelf den dood en het graf overwonnen heeft, maar ook om al de Zijnen te verzekeren van de zaligheid, welke Hij voor hen verwierf.
Wel mag de gemeente des Heeren dan op den eersten Paaschmorgen jubelen: „Dit is de dag. de roem der dagen, dien Israëls God geheiligd heeft; laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap geeft!” Boven de graven onzer in Christus ontslapenen ruischt de psalm der opstanding, nu de Heere is opgestaan.
En tot de nog levenden op deze aarde komt het woord der prediking: „ontwaakt, gij, die slaapt, en Christus zal over u lichten,” Nog zijn er treurende Maria’s, nog zijn er berouwhebbende Petrussen, nog zijn er zielen, die evenals een Johannes den Heere Jezus innig liefhebben.
Nog zijn er daarenboven zoovelen, die zich arm, ellendig, hulpbehoevend leerden kennen, en geen van die allen kon door een doode worden gered en getroost.
Daarom is de waarheid, dat Jezus leeft, dat Hij waarlijk leeft, dat Hij leeft als de Overwinnaar van alle vijanden, zoo dierbaar. En wat is die prediking van den opgewekten Zaligmaker anders dan een telkens herhaalde verzekering van hetgeen de Vorst des levens, als de luistervol verhoogde Middelaar, eens aan Johannes op Patmos betuigde, toen Hij zeide; „Ik ben de eer.-te en de laatste; en die leef, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen.”
De levende Christus is de Christus der Schriften, de Koning der Koningen en de Heere der Heeren, wien alle tong zal belijden, en voor wien eens alle knie zal gebogen worden.
Hem brengt Zijne gemeente op aarde eer en aanbidding; want Hij is de van den Vader verhoogde Middelaar, waardig om als Zions Koning lof en eere te worden toegebracht tot in alle eeuwigheid. Wat wordt op deze aarde, vanwege de zonde, on beschrijfelijk veel gezucht, geweend en geleden.
Wat al angst en vrees, wat al jammer en leed wordt in dit tranendal aanschouwd en doorleefd.
Wat is de klachte van Job duizenden malen door Adam’s nageslacht herhaald: »de mensch, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust.«
Doch wat zwarigheid en wat nood, indien ge maar door een oprecht geloof met Christus zijt vereenigd, indien ge maar met Hem gestorven en opgewekt zijt.
Gods beloften falen niet. De Heere is getrouw. Waar Christus is, daar zal ook Zijn dienaar zijn.
Wel heeft de Heere den Zijnen verdrukking voorspeld in deze wereld, maar onder bijvoeging dezer troostrijke woorden: »hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.”
Naar Gods wil en wijzen raad worden Gods kinderen door lijden geheiligd, en Hij, die in alles is verzocht geworden, gelijk wij, uitgenomen de zonde, Hij weet, wat de Zijnen noodig hebben op hun lijdensweg.
Op zijn allerlangst genomen, is het lijden dezes tegen woordigen tijds slechts kort van duur en niet te vergelijken met de heerlijkheid, welke aan ons zal geopenbaard worden.
De Apostelen hebben na Christus’ opstanding den Heere gezien, en we lezen, dat zij, Hem ziende, verblijd waren.
Dat zien was echter slechts tijdelijk. Christus kon naar Zijne menschelijke natuur op deze aarde niet blijven.
Alleen naar Zijne goddelijke natuur zou Hij met hen zijn al de dagen tot aan de voleindiging der wereld.
En wie beschrijft de blijdschap, waarin ieder verloste deelt en eeuwig deelen zal, bij de aanschouwing hiernamaals van Hem! die de Zijnen kocht met Zijn dierbaar bloed.
Die zaligheid heeft Christus bereid voor allen, die Zijne verschijning hebben liefgehad. Hij, die door Zijne volmaakte gehoorzaamheid, Hij, die door Zijn bitter lijden en sterven de zaligheid verwierf, en die hier reeds het voorwerp van hunne liefde en hun geloof is, Hij zal eens aan al Zijne verlosten zich openbaren, heerlijker nog dan toen Hij op den dag Zijner opstanding met het » Vrede zij ulieden !« in de vergadering Zijner discipelen verscheen.
In die hoop en in dat geloof levende, zult ge den strijd kunnen aanbinden tegen Satan, wereld en eigen vleesch en bloed.
Dan zult ge, daartoe geroepen, wat kunnen lijden en verdragen om des Heeren wil. Want al zucht ge dan met het zuchtende schepsel hier beneden, al torst ge hier uw kruis, al gaat ge gebukt onder veel leed en zorgen, en al tracht Satan u nog gedurig te ziften als de tarwe, door het geloof ziet ge op Jezus, den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, die voor de vreugde, Hem voorgesteld, het kruis heeft verdragen en de schande veracht. Door dat geloovig zien op Hem, die bet leven en de on verderfelijkheid heeft aan het licht gebracht, grijpt ge moed. Aan Zijne hand geleid, zijt ge altijd en overal veilig. En al wacht ook u de bange ure, dat bet aardsche huis uws tabernakels zal verbroken worden, geen nood, uw dood is geen betaling meer voor de zonde, maar slechts een doorgang tot het eeuwige laven. Uw Heiland en Verlosser nam den prikkel uit graf en dood weg. Hij overwon en door Gods genade zult gij door de kracht van Christus eens met Hem overwinnen.

»O! laat mijn ziel dan nimmer kleven
»Aan ’t stuivend zand der ramp woestijn,
»Maar op ’t geloof naar boven zweven,
»Om steeds bij; U, mijn Schat, te zijn!
»Ei ! leer mij meer Uw schoonheid kennen,
»In U den glans der Godheid zien,
»Mij aan Uw liefdedienst gewennen,
»En telkens naar L’w kruisbloed vlien !”(*)

(*) H. v. A.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Naar de Schriften

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1897

De Wekker | 4 Pagina's