Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het missen van de vrucht der prediking door kwade samensprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het missen van de vrucht der prediking door kwade samensprekingen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs een zeker geschrift in. handen krijgende, in hetwelk de ontmoeting voorgesteld en medegedeeld werd van een leeraar in een avondgezelschap, dat uit leden zijner gemeente bestond, meende ik, dat het niet kwaad zou zijn, het gelezene door „De Wekker” verder te verspreiden, tot waarschuwing van hen, die op denzelfden weg wandelen. De leeraar was van elders gekomen en had den herdersstaf in de nieuwe gemeente opgenomen. Men sprak over den leeraar van mond tot mond. En het avondgezelschap kon niet nalaten zijne blijdschap door loftuitingen te toonen. De menschen waren blijde, dat zij zulk een groote weldaad van den Heere hadden ontvangen.
Had de Dominé gepredikt, dan werd er gezegd: »nog nooit hebben wij zoo hooren prediken; het is één uit duizend. Nu worden de punten op de i’s gezet!” Dit alles werd in Domine’s tegenwoordigheid uitgesproken. Zoo bleef het echter niet. In het gezelschap was al iemand, die bedenkingen had tegen Dominé en — werd er gesproken — „‘t is wel goed, wat hij zegt, maar … .”
Doch laat ons het gezelschap beluisteren en hooren, wat er gesproken werd. De prediking van den leeraar was voor A. te zwaar, voor B. te licht, voor C. te levendig, voor D. te stijf, voor E. te koel, voor F te langdradig, voor G. te vlug, voor H. te voorwerpelijk, voor I. te onderwerpelijk. J. maakt aanmerking op de tekstverdeeling, K. op de tekstverklaring. L. oordeelt, dat de gezongen psalmen niet goed bij het onderwerp der rede pasten. M. vond de voorafspraak wel wat lang. N. dacht, dat het gebed wel wat bekort had kunnen worden en Dominé had ook dikwijls den naam des Heeren gebruikt en die wordt in het allervolmaaktste gebed toch maar éénmaal genoemd. O. had gewild, dat de zondaars wat ernstiger tot bekeering waren aangespoord; P., dat de leeraar de vrijmacht Gods wat meer op den voorgrond had geplaatst. Q had geen enkel woord over verkiezing en verwerping gehoord. R. had gedacht, dat de bekommerden zouden worden aangespoord om toch hunne bekommernissen op den Heere te werpen, doch was teleurgesteld, hetwelk hem zeer leed was, want … . W. D. en M. D. hadden het zoo noodig. S. vond de preek zeer flauw en was blijde, dat het „amen” klonk. T. had aan de verklaring der stof wel ietwat gehad, doch de toepassing beviel hem niet, Dominé had niet eerst de zondaren, daarna de bekommerden en eindelijk de bevestigden aangesproken en daar toch kwam het op aan. U. gelooft, dat Dominé niet op zijne plaats is en weinig bevinding heeft; dat hij nog veel moet leeren en vooral het dal des ootmoeds nog doorkruisen moet, want, denk eens, o, gruwel! Dominé had gouden knoopen in de manchetten. Y. meent antinomiaansche, W. sociniaansche en X. arminiaansche stellingen bij Dominé té hebben ontdekt. IJ. begint al aan te raden voor dien dwalenden ieeraar te bidden. Z. heeft dienzelfden tekst eens door Ds. B. hooren verklaren en toen leefde zijne ziel en nu was hij doodig. Aan de waarheid lag het niet; aan hemzelven ook niet; dus … . enkel aan den prediker. Als deze Dominé weer optreedt, gaat hij niet ter kerk. —
Tot zóóver het verhaal, hetwelk wij niet hebben overdreven. Zóó gaat het, helaas, in vele gezelschappen.
Door dergelijke gesprekken wordt anderen de zegen ontnomen en de dienaar des Heeren belasterd; ja, dergelijke praatjes zijn werktuigen des Satans, waarbij vergeten wordt, wat de Heere heeft gezegd : „Die Mijn volk aanraakt, raakt Mijn oogappel aan.”
Coch keeren wij nog even tot het gezelschap terug. Toen er veel over de preek gesproken was, nam br. A. Z. het woord. Hij was voor de vromen te F. een baken. Wat hij goedkeurde, was bij ieder goed; wat hij afkeurde, noemde een ieder kwaad. Wat gebeurd? Dominé komt bij A. Z. Deze, in een stoel gezeten, het hoofd omhoog en met naar boven geslagen oogen, wreef zich de handen: „Dominé! ik heb veel genoegen gehad onder uw preeken, doch mij geërgerd aan uw baard. Mij dunkt, een Christen mag geen baard dragen; dat moet hij voor den wereldling overlaten. De Jacobs moeten glad, de Ezau’s ruig zijn, de Apostel zegt immers ook: „Wordt der wereld niet gelijkvormig.”“
Toen A. Z. dat gezegd had, wierp hij zijn blik op de broeders en zusters, en daar hij uit het oogknippen en hoofdschudden bemerkte, dat hij tot aller genoegen gesproken had, nam hij zijne vorige houding aan en wreef de handen, als waren ze bevroren. Dominé dacht: die man durft zijne gedachten in mijne tegenwoordigheid openbaren en ik zal hem naar waarheid antwoorden. Met de hand op het hart verklaarde Dominé nu, dat hij den baard niet tot sieraad droeg. Vroeger schoor hij hem af, maar nadat eene ernstige keelziekte hem trof, had hij op aanraden -van den geneesheer den baard laten groeien en sinds dien tijd geen last van keelpijn of schorheid meer gehad.
Nog wees hij op voorbeelden uit het O. en N. Testament, waar toch nergens het baarddragen verboden, wel aanbevolen, ja, zelfs gelast is. S. had één en ander aangehoord, en voordat A. Z. kon antwoorden, zeide hij: „Vriend! gij ergert u zoo spoedig aan onbeduidende bijzaken en berooft uzelven en anderen daardoor van den zegen. Ik zal u iets verhalen, hetwelk ons allen tot leering kan zijn.
Mijne vrouw diende — vóór ons trouwen — bij Ds. N. te G. Het was diens eerste gemeente en thans staat hij te M. in Pr. Toen Z.Eerw voor het eerst den kansel beklommen had, ontving hij weinige uren daarna een bezoek van eene vrouw, die aanmerking maakte op zijn bef. Het had haar gehinderd, dat Dominé telkens naar dat gedeelte van zijne ambtskleeding greep, die bef was zeker te lang en in het belang der gemeente raadde zij Dominé de bef wat korter te maken. „Dat zal ik terstond laten doen,” antwoordde Ds. N. en vraagde zijne vrouw, de bedoelde bef en ook een schaar te laten brengen. Toen deze op tafel lagen, zei Dominé: „Moedertje, de bef moet volgens uw beweren verkort worden, nietwaar? Zie, hier ligt zij, met de schaar er naast. Neem nu de schaar op en knip van de bef af, wat zij naar uw oordeel te lang is, maar steek eerst uw tong eens uit, dan zal ik daar eens afknippen, wat die te lang is.” — Dat de vrouw in het een noch het ander zin had, maar beschaamd vertrok, kunt gij begrijpen.” A. Z. sprak dien avond geen woord meer over dien langen baard van den Dominé. Hij had de bedoeling van br. S. maar al te goed begrepen.

O.  J.W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Het missen van de vrucht der prediking door kwade samensprekingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1897

De Wekker | 4 Pagina's