Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Om alle treurigen te troosten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om alle treurigen te troosten.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 61 : 2b

Aan treurenden ontbreekt het op deze aarde niet.
Wie kent al het leed, en wie ziet al de tranen, waaraan het leven der menschen 200 rijk is? Zocht niet het gansche schepsel, en ia de klacht van den zwaarbeproefden Joh niet door alle eenwen en geslachten duizenden malen herhaald: „De mensch, van eene vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust,”
Er zijn algemeene en er zijn zooveel bijzondere oorzaken, welke tot droefheid stemmen. Door de zonde zijn we aan allerlei leed en jammer onderworpen. Dooide zonde is de aarde gelijk geworden aan een onherbergzame woestijn en huilende wildernis. Door de zonde rust de vloek op de aarde en op hare voortbrengselen. Door de zonde zijn we aan krankheden en veel smarten en, wat nog meer zegt, aan den dood onderworpen.
‘t Is dan ook niet alleen om uiterlijk leed of om tijdelijke belangen, dat er getreurd en geweend wordt.
Hoe diep dit ook treffen, hoe smartelijk dit ook aandoen kan, toch is dit het grootste en ‘t zwaarste niet.
Erger is het, als de zonde zelve u drukt en benauwt, als het geen zichtbare, maar voor menschen onzichtbare oorzaken zijn, die u de tranen uit de oogen persen, uw hart met droefheid vervullen, en gij geen raad of uitkomst weet, vanwege de benauwdheid uwer ziel, — als het u donker is van rondom, als de nood steeds hooger klimt, als de hel voor uw blik geopend en de Hemel gesloten is, en u niets overblijft, dan in verbrijzeling des harten, in weemoed der ziele uit te roepen: „o, God! wees mij zondaar of zondares genadig!” Dan schiet alle menschen de hulp tot redding te kort, dan hebt ge al uw eigengerechtigheid verloren, dan kent ge n schuldig tegenover de geduchte Majesteit Gods, dan ziet ge, hoe onmogelijk het is, dat de heilige en de rechtvaardige God gemeenschap met den zondaar kau hebben, buiten en zonder een Middelaar, die voor u optreedt en zich voor u Borg stelt.
Op zulk een Verlosser wijst Jesaja, als hij den Messias sprekende invoert, en we als uit Zijnen mond mogen vernemen, waartoe Hij van eeuwigheid van den Vader is gezalfd. Onder al het heil en de heerlijkheid, in Hem begrepen, denken we thans aan dien enkelen regel uit geheel die schoone en heitvolle omschrijving: Christus is gezalfd en van den Vader in de wereld gezonden „om alle treurigen te troosten.”
Dat is Zijn werk, Zijn lust, Zijne heerlijkheid, Zijne genade.
Niemand dan Hij is daartoe volkomen in staat.
God en mensch in eenigheid Zijns persoons, kent Hij alle smarten, ziet Hij al het leed, kent Hij al de behoeften der treurigen en bezit Hij het recht en het vermogen, om gebondenen te ontbinden, gevangenen vrijheid te geven en ook om alle treurigen te troosten.
De macht en het vermogen daartoe bezit Hij in en door zichzelven, en het recht daartoe verwierf Hij door Zijne borgstelling bij den Vader. In die belofte hebben Gods heiligen onder den ouden dag geloofd. Die belofte is in de volheid des tijds in vervulling getreden, en thans wordt dit alom gepredikt, als hoofdinhoud van het evangelie der genade.
Denk voor een oogenblik die openbaring van Gods ontferming weg, en alles is in duisternis gehuld.
Dan kunt ge wel vragen, maar er ie geen antwoord meer.
Dan kunt ge hongeren en dorsten, maar er is geen spijs en drank meer om uwe ziel te verkwikken.
Dan kunt ge smart gevoelen en weenen, maar er is niemand, die uwe breuke heelt, uwe krankheden geneest, uwe tranen droogt. Dat ziet ge immers in den mensch, die God niet kent, niet in Christus geloof ten alleen heil zoekt in de dingen dezer wereld ! Het brood, waar zij naar grijpen, is gelijk aan steenen, die den honger niet stillen, de rijkdom, waar zij van gewagen, is klatergoud zonder waarde. De troost, dien men meent te bezitten, is ijdel en ontvalt in tegenbeden en in in de ure des doods.
Wie Christus en Zijn evangelie verwerpt, verwerpt den eenig waren Troostbereider; voor dezulken is geen raad en geen middel meer.
Waar men zich ook mede vleit en tevreden zoekt te stellers, alles zal ontvallen en beschamen. Dan eindigt alles in teleurstelling. Dan zal het einde van den mensch ontzettend zijn.
Onschatbaar is daarom deze openbaring van liefde en genade. Dit wordt des te duidelijker en des te grooter, als ge bedenkt, hoe de mensch door de zonde alles heeft verbeurd.
Rechtvaardig had de Heere na de zonde alle menschen voor eeuwig kunnen ver-stooten. Dan ware hun lot aan dat van de afgevallen engelen gelijk geweest.
Wiet in engelen, maar in menschen heeft God een welbehagen. Dat is Zijne vrijmacht, Zijne oppersouvereiniteit. ‘t Is vrije gunst, welke Hem, als den Heilige, den Algenoegzame, den Almachtige daartoe bewoog. Die openbaring van goddelijke liefde en ontferming vinden we reeds in het paradijs, zoodra onze eerste voorouders Adam en Eva gezondigd hadden.
In die openbaring deelde eertijds Israël, als ‘t volk, daartoe door God verkoren. En thans, onder de Nieuw Testamentische bedoeling, wordt aan Jood of Heiden, aan blanken en zwarten, aan alle volken zonder onderscheid dat evangelie der vertroosting verkondigd, niet meer, gelijk oudtijds, met heenwijzing naar de beloften, omtrent den te komen Vertrooster gedaan, maar met de verzekering, dat Hij nu gekomen is als de aan de vaderen beloofde Heilverwerver, en dat Hij volkomen beantwoordt aan de zoo uitnemende beloften, omtrent Hem gedaan.
Overal, waar menschen wonen op den aardbodem, is ellende en treurigheid. Door de zonde van God gescheiden, mist de mensch het eenig ware Goed. Hoe hij zoekt, eu waar hij de handen naar uitstrekt, zoolang hij dit mist, draagt bij overal de ellende in en met zich om. Hoe men dit ook tracht te verbergen, telkens blijkt het bij vernieuwing: wie God mist, die mist alles. Daarin is al het verlies van Adam en ook het verlies van zijne nakomelingen als in één woord saâmgevat. En op de vraag: hoe kan de profeet des Heere» dan van Christus getuigen, dat Hij komen zal, en nu gekomen ie, om alle treurigen te troosten? geeft het Woord Gods ons een uitgebreid en volkomen bevredigend antwoord.
Daarin worden ons duidelijk omschreven de hoedanigheden, do ambten en het Middelaarswerk van den door God beloofden en geschonken Zaligmaker.
Door Hem hebben we door éénen Geest toegang tot den Vader. Om Zijnentwil zijn de geloovigen tot kinderen Gods aangenomen.
In Hem aangemerkt, zijn zij voor God volmaakt.
Omdat zij kinderen zijn, zij zijn ook erfgenamen, erfgenamen van God er erfgenamen met Christus.
Om die gunst te verwerven en om die genade deelachtig te maken, moet het wel een geheel eenig persoon zijn, van wien hier de belofte wordt gedaan, dat Hij alle treurigen zal troosten. En dat is Hij; want niemand is aan Hem gelijk.
Zijn Naam ie de eenige, onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. Hij is de Jehovah, de Heere onze Gerechtigheid! Zijn Naam is Jezus; want Hij maakt Zijn volk zalig van hunne zonden. Die naam is als een hemelsche muziek in de ooren van een aan zichzelf ondekte zondaar.
Die naam waarborgt de zekerheid, dat in en bij Hem troost is voor alle bitterlijk bedroefden van geest.
Door de zonde werd de mensch een schuldige tegenover God. Machteloos en krachteloos om ook maar een penning van al de schuld, bij God gemaakt, te betalen, kwam de „Borg des beteren Verbonds.” Hij had het van eeuwigheid op zich genomen, de schuld Zijns volks te voldoen. In de rolle des boeks was van Hem geschreven: „Ik kom, o, God! om uw welbehagen te doen!” Hoe groot en hoe zwaar die schuld ook was, Christus heeft die tot den laatsten penning voor al de Zijnen betaald. Niet voor goud of voor zilver, maar voor den kostelijken prijs van Zijn dierbaar bloed, werden al Gods uitverkorenen vrijgemaakt van schuld en straf, en verkregen zij recht tot het eeuwige leven.
Vernedert tot in den dood des kruises, is Gods heilig kind Jezus thans luistervol verhoogd. Maar vóór Hij heenging van de aarde, liet Hij den Zijnen den onschatbaren troost achter: „Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.”
En ziehier nu de verklaring van Gods kind op de vraag: »Hoe is Christus, als „de gezalfde des Vaders, uw Trooster?
„De Heere is mijn Herder, mij zal niets „ontbreken.
„Jezus is mijn Leidsman, mijn Leeraar, „mijn Hoogepriester, mijn Koning. Hij is „bij mij als de Heere, die al mijne nooden „en behoeften kent niet alleen, maar die „ook bereid en machtig is al mijne behoeften te vervullen. Hij is bij mij met Zijn Woord, met Zijn Geest, met Zijne beloften, „met Zijne overvloedige gunstbewijzen. Hij „is mijn vuur- en mijn wolkkolom. Als „ik val, richt Hij mij genadig op. Als ik „verlegen ben, is Hij mijn Raad. Als ik „benauwd ben, maakt Hij mij ruimte. „Als ik ween, droogt Hij mijne tranen. „Als ik krank ben, is Hij mijn Heelmees-„ter. Als ik honger en dorst, is Hij mijn „spijs en mijn drank, in zwakheid mijne „kracht, in duisternis mijn licht, in nood mijn Uithelper, en eenmaal in de ure „des doods zal de Heere naar Zijne belofte mij voeren over dood en graf tot de heerlijkheid, bereid voor allen, die Hem liefhebben.”
Aan allen, die den Heere zoeken, ia de belofte gedaan door Hem, die niet liegen kan, dat zij Hem vinden zullen. De geschiedenis van zoovele eeuwen heeft het bevestigd: nooit zijn zij beschaamd geworden, wien ‘t waarlijk om Hem te doen was. Hoe groot hunne zonden en ellenden ook waren, steeds is gebleken de waarheid van het woord:
„Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.”
Maar wie ook Hem verwerpt en het bloed des Nieuwen Testaments onrein acht, voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde.
Tot hen zal de Heere in den grooten dag dos oordeels eens zeggen: „Ik heb u geroepen, maar gij hebt geweigerd naar Mijne stem te hooren. Ik heb u den weg tot behoud aangewezen, maar gij hebt dien niet gewild.”
„Om alle treurigen te troosten.” Zalig dan, die zoo treuren; want zij zullen vertroost worden. Treurt ge vanwege uwe zonden, waardoor ge de hoogste Majesteit in de hemelen beleedigd hebt, — treurt ge om uw gemis van God, — treurt ge, omdat ge hoe langs hoe meer begint te verstaan, in welk een diepte van jammeren u de zonde deed zinken, — er is balsem in Gilead en een Heelmeester aldaar.
Hier in dit leven ia aanvankelijk troost voor bedroefde en verslagene zielen; want indien we gezondigd hebben, zoo hebben we in Christus oen Voorspraak bij den Vader.
Zoo ge maar in Hem gelooft, op Hem vertrouwt, op Hem leunt en steunt, en voortdurend een geloovig gebruik tracht te maken van den Gegevene tot wijsheid, rechtvaardiging, heiligmaking en verlossing, dan zult ge door genade worden gesterkt en door den Heiligen Geest, die de vertroosting in u werkt, goede hoop behouden ton einde toe.
En is de raad Gods op aarde uitgediend, dan zal de volle zaligheid uw deel zijn, met al de gekochten door het bloed des Lams. Zie dan in uw kruisdragen, in uwe smarten, in uw smaad en in uwe schande op Hem, die het kruis verdragen en de schande veracht heeft.
Als een echo van het woord dezer profetie: „om alle treurigen te troosten,”jubelen de verlosten in den Hemel:
„En gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters.” — „En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1897

De Wekker | 4 Pagina's

„Om alle treurigen te troosten.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1897

De Wekker | 4 Pagina's