Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (126)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (126)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 18 : 36—38a. »Pilatus vraagde Hem, zeggende; Zijt Gij de Koning der Joden ? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het«. Aldus verhalen de drie synoptici. (Matth. 27 : 11. Mark. 15:2. Luk. 23 : 2). Dat bericht had aanvulling noodig. Hoe toch kon Pilatus op een bevestigend antwoord zonder meer zich weder tot de Joden begeven en betuigen: »lk vind geene schuld in dezen mensch«. Lezen wij wat Johannes bij dat woord des Heeren voegt, dan wordt het verstaanbaar. De Heere verklaarde namelijk aan Pilatus wat het »de Koning der Joden, de Messias« inhield met de woorden: »Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld«. Rome's heerschappij behoefde geene vrees voor Hem te koesteren, alsof ook maar eenigszins de bedoeling des Heeren zou zijn om Juda’s leeuw te planten op het kapitool van Rome. Het was Hem niette doen om aardsche heerschappij, maar om door lijden en dood verlossing aan te brengen van den helschen vorst, te redden uit de macht van zonde en dood. Al de koninkrijken der aarde waren Hem aangeboden, maar Hij had des duivels woord met verachting verworpen en den verleider met goddelijke macht van Zich gewezen. Op de strikvraag over de schatting had hij duidelijk gezegd dat den Keizer moest worden gegeven wat des Keizers was. Als het volk Hem Koning wilde maken, ontweek Hij de schare, en het Hosannagejuich bij de intocht in Jeruzalem had een geheel ander karakter dan van eenen, die wereldsche macht begeert. Die iets dergelijks bedoelt komt niet »arm en nederig en gezeten op het veulen eener ezelin.«
De vraag reeds door den Heere gedaan (vs. 34) »zegt gij dit van uzelven of hebben het u anderen van Mij gezegd«, had diepen zin en moest Pilatus doen gevoelen, dat zoo ooit eenige oproerige beweging door Hem was uitgelokt, hij dat had moeten weten; zoo eenig woord, dat dit bedoelde, door Hem was gesproken, het hem wel zou zijn aangebracht, dat hij uit zichzelven niets dienaangaande kon zeggen en het alleen eene booze aanklacht der Joden was, door het gedrag des Heeren genoegzaam weersproken. Ware Zijn lijk van deze wereld dan zouden Zijne dienaren hebben gestreden en in den Christus was macht genoeg om, zoo als de bende in Gethséinané had ondervonden, om aan enkelen tegenover duizenden de overwinning te geven, maar ook daar was het bewijs gegeven in het bevel aan Petrus om het zwaard in de scheede te steken, dat Hij niet wilde, wat Zijn goddelijke macht Hem niet zou hebben ontzegd. Bij het laatste woord, »nu is Mijn Koninkrijk niet vanhier«, dat de Heere er bijvoegt om Zijne bewering recht duidelijk en zeker te maken, teekent Augustinus aan: »De Heere zegt niet: Mijn koninkrijk is niet hier, maar niet van hier.« Het was op aarde, maar niet van de wereld. Het was hier, op deze aarde naar de profetie van Daniël (2 : 34 v.), als hij het beeld met gouden hoofd had medegedeeld: »Daar-na werd een steen afgehouwen zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijne voeten van ijzer en leem en vermaalde ze. Toen werden te samen vermaald het ijzer, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorschvloeren des zaaiers, en de wind nam ze weg, en er werd geene plaats voor dezelve gevonden; maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een grooten berg, alzoo dat hij de geheele aarde vervulde« en (vs, 44): »de God des hemels zal een koninkrijk verwekken, dat in de eeuwigheid niet zal verstoord worden en dat koninkrijk zal aan geen ander volk worden overgelaten; het zal al die koninkrijken vermalen en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan«. Wederom zegt dezelfde ziener (7 : 13 V.) »Ik zag in de nachtgezichten en ziet, er kwam een met de wolken des hemels als eens menschen zoon en Hij kwam tot den oude van dagen en zij deden Hem Denzelven naderen. Én Hem werd gegeven heerschappij en eer en het koninkrijk, — dat Hem alle volken, natiën en tongen eeren zouden. Zijne heerschappij is eene eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal en Zijn koninkrijk zal niet verdorven worden.«
In Christus rijk geldt het bevel: salie ziel zij der machten over haar gesteld onderworpen, want er is geene macht dan van God, en de machten, die ei zijn, die zijn van God verordend. Alzoo dat die zich tegen de macht stelt, de verordening van God wederstaat, en die ze wederstaan zullen over zichzelven een oordeel halen« (Rom. 13 : 1, v.) Daarop is toepasselijk (Zach. 4 : 6): »Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest«. Omdat het niet van hier is, is ook de aard niet van hier, noch eenig middel dat het aanwendt. Alles heeft een hemelsch karakter, omdat het uit den hemel is en tot den hemel leidt. Alleen en uitsluitend gaat het langs goddelijke wegen en werkt het door geestelijke middelen.
Doch daarmede is niet gezegd, dat de staat van Christus mag worden losgerukt, maar het tegendeel. Het rijk uit den hemel moet onvoorwaardelijk heerschappij hebben over de geheele aarde. De Chokma, de Wijsheid, bet Woord roept in het Spreuken-boek (8 : 15): »Door Mij regeeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. Door Mjj heerschen de heerschers en de prinsen al de rechters der aarde«. De Heere is de Koning der Koningen en de Heere der heeren, Wiens rijk wordt gesticht »van den hemel« en „zonder handen«, maar die niet tot Pilatus gezegd heeft: »gij hebt met Mijn rijk niet te maken«, integendeel het is het rijk, waarvan Daniël beeft gezegd dat alle volken en natiën en tongen Hem zouden eeren, niet dus slechts de bijzondere personen, niet de kerk onder die volken, maar elk volk als volk, als natie in alle zijne instellingen en wetten en daden. Ware Rome’s opperpriester werkelijk wat hij zegt te zijn, de stedehouder van Gods Zoon op aarde, dan had Rome gelijk, als bet boven alle regeering den paus als den machtige erkent en boven alle wetten des lands gehoorzaamheid geeft aan hem. Nu hij echter in den tempel Gods als een god zit, zichzelven veitoonende, dat hij God is (2 Thess. 2 : 4), zal God die zonde bezoeken en Babylon doen vallen (Openb. 18 : 10 v.v.), de hoer op de zeven bergen oordeelen (Openb. 17 : 9). Wij erkennen alleen bet koningschap van Christus over alle machten der wereld. Wij dulden geene verandering in onze geloofsbelijdenis, waarin zoo terecht de plicht der overheid omtrent de kerk staat geteekend. Elk der drie maten meels moet worden doortrokken van het zuurdeeg. De naam »Jezus de Nazarener, de koning der Joden« stond boven bet kruis niet alleen in de taal der kerk, het Hebreeuwsch, noch in die der wetenschap, bet Grieksch, maar ook in de taal der staatsmacht, het Latijn. Geene regeering is de ware, welke niet buigt voor den Koning der Koningen, en Hem vraagt: wat wilt Gij, dat ik doen zal?«
Dat het antwoord des Heeren Pilatus vreemd moest toeschijnen was natuurlijk, Hoe zoude hij zich een koning kunnen voorstellen zonder een aardsch rijk en van dienaren, als die geene krijgsknechten waren. Daarom vraagt hij met bevreemding: »zijt Gij dan een koning» (liever: Derhalve koning zijt Gij). De Heere antwoordt hem bevestigend met de nadere verklaring: »hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is hoort Mijne stem.«
Evenals Jesaja (9 : 5) Hem noemt als neergedaald uit den hoogen : «een Zoon, die gegeven is«, maar ook als mensch: »een kind, dat geboren is«, zoo onderscheidt de Heere zelf hier in dit woord: »geboren en in de wereld gekomen«. In de diepte der vernedering is Hij Zich bewust, verplicht te zijn God te prijzen in alle eeuwigheid. Als Mozes en Elia van Zijn lijden spreken brak Zijne goddelijke heerlijkheid door het aardsch omhulsel heen. Zoo ziet ook de Christen niet alleen op Lithostrotos, maar op elke plaats des lijdens de hemelsche heerlijkheid van Christus doorbreken.
Noemt men den Heere, gelijk zoo dikwijls, »koning der waarheid”, dan hebben wij bedenking daartegen. De waarheid heeft geen koning boven zich; Christus zelf is de Waarheid. Maar Hij was de alleen waarachtige koning en was gekomen om die eeuwige waarheid bekend te maken, Hij predikte Zichzelven als de weg, de waarheid en het leven, als het licht der wereld en den waren wijnstok en het brood des levens. Waar Hij Zichzelven openbaart, wordt de zondaar aan zijne verdoemlijkbeid ontdekt, wordt de weg der verlossing ontsloten, wordt de Vader geopenbaard en met Hem Zijn raad en Zijn wil, Zijne gerechtigheid en Zijne genade. Die getuigenis aan de waarheid was Zijn zwaard en Zijn leger was die schare, welke door die getuigenis bezield, met de waarheid als vereenigd was. Deze gehoorzaamde Hem. Zij waren Zijne getrouwe dienaren. Zoo getuigde Hij der waarheid en Hij had eene getuigenis meer dan van Johannes den Dooper de Vader, die Hem gezonden bad getuigde zelf van Hem,
Niet als spottende liet Pilatus er op volgen: »Wat is waarheid ? „ De wijzen aller eeuwen hadden er naar gezocht, en de slotsom was, dat men tot het waarschijnlijke, niet tot de waarheid komen kon; dat alleen zeker was, dat er niets zekers is, In het menschelijk hart is behoefte aan een vast steunpunt, aan waarachtigen troost, maar als alle pogingen om er toe te komen schipbreuk lijden, zinkt zij in de diepte der donkerheid en uit de vreeselijke klanken der wanhoop met de verzuchting, "Och! dat er eene waarheid was!«
De Pilatus-vraag luiot in het Latijn: «quid est veritas?« Augustinus merkt op, dat met diezelfde letters het antwoord kan worden geschreven: est vir, qui adest, dat is: het is de man, die voor u staat.
Op Gabbatha ziet ge wonderlijk bij elkaar: Heidendom, Jodendom en Christendom. Het Heidendom, getuigt: de waarheid is een onbereikbaar goed; het Jodendom openbaart zijn wezen in het eischen van Christus dood, terwijl het te heilig zich acht om de plaats des heidens te betreden, en tegenover die beide staat de Christus Gods, als de persoonlijke waarheid.
Evenals een Felix aan hetgeen hem in de ziele grijpt haastig een einde maakt, evenals een Agrippa den indruk verbergt om zijn denken aan de rechtszaak te geven en Paulus woord afbreekt, zoo onttrekt zich ook Pilatus en verlaat den Heere om zich opnieuw aan de verzoeking bloot te stellen. Zoo doen nog duizenden, die zich heenzetten over bet spreken des gewetens, de gevoeligheid des harten, en de duivel geeft allerlei middelen tot dat doel aan de hand.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (126)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1897

De Wekker | 4 Pagina's