Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Avondgedachten (XVL)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Avondgedachten (XVL)

(Teksten van ‘t Jaarboekje)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

6 Nov. Geene bekeering heeft een zondaar te wachten langs een door menschen afgebakenden weg. De Heere doet met elk Zijner uitverkorenen naar Zijn vrijmachtig welbehagen. Toch is het waar dat zonder hellevaart der zelfkennis niemand komt tot de hemelvaart der Godskennis. Door de diepte heen moest Elihu en moet ook de laatste, die zal worden toegebracht al is ook voor de diepte aan den mensch geen paslood ter peiling gegeven. Geene zaligheid wordt ooit gevonden daardoor Hem, die tot den Vader gezegd heeft: »lk heb verzoening gevonden.” Zoo trad Hij in oude en in latere dagen voor duizenden en duizenden in de bres. Om dien Middelaar scheldt de Heere, die Jeruzalem verkiest, den Satan. Zalig, wien het te beurt valt te mogen zeggen: "Hij heeft mijne ziel verlost.” Kent ook gij wat Eilihu ondervond ?

7 Nov. De Almachtige vernedert en verhoogt. Zijn hand kan zwaar rusten op de zijnen, zoodat in oogenblikken van wanhoop de ziel zou zeggen : het is te vergeefs God te dienen; die goddeloosheid doen worden gebouwd. Door diepe wegen leidt de Heere vaak de Zijnen en niemand kan Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen : wat doet Gij ? Die almacht van den Albestuurder is geen bandeloosheid. De Almachtige is de Alwijze en verre is God van onrecht. Die slaande hand zoudt gij kussen, die roede zegenen, indien uwe ontstelde ziel Gods bedoeling kon verstaan. Hij bedroeft niet van harte, Hij kastijdt die Hij liefheeft. Vele zijn de wedervaardigheden der vromen, doch uit alle die redt de Heere: i Verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! houd moed I God zal uwe steenen gansch sierlijk leggen en u op saffieren grondvesten.”

8 Nov. De Heere laat soms wel lang wachten maar Hij komt gewis. Hij schijnt niet te weten van ons worstelen, maar als het scheepke dreigt te vergaan staat Hij, die over golven en stormen gebiedt, als Redder voor zijne zuchtende jongeren. Dit weten wij: zoo de Heere mat ons door de dalen gaat dan vreezen wij niet voor schaduwen, die ons niet kunnen wonden, dan kunnen in de donkerste nachten vreugdetranen vloeien. In den kerker nacht kunnen Paulus en Silas lofzangen zingen. Maar menigmaal tasten wij of wij Hem mochten vinden en niet alleen zegt de wereld spottende: "waar is God, dien gij verwacht" maar ook de wereld daarbinnen doet eenzelfde vraag. O, dat droevig ongeloof! Hoe kan ik Hem mistrouwen. Ik heb de rijkste beloften, maar toch Heere, als Gij met Uwe genade niet werkt, hangt de harp aan de wilgen. Red mij uit den vreemde!

9 Nov. Wij kunnen niet zeggen, hoe onze kleederen ons warm maken, als de Heere de aarde door den zuidenwind verkwikt. Is het dan wonder, dat wij or bekwaam zijn om te verklaren, hoe bet kleed van Christus gerechtigheid den zondaar geheel bedekt en rein en heilig voor God doet staan ? Is het dan vreemd, dat wij den Almachtige in Zijn albestuur niet kunnen nagaan en niet altijd de reden kunnen uitvorschen, waaarom ons verdrukking toegezonden wordt. Zoo min als wij Zijn wezen kunnen uitvinden, zoo min alle Zijne wegen' Op zoo menige vraag is het antwoord; gij zult het hierna verstaan,” of: "wat gaat het u aan, volg gij Mij.” Dat bij al die donkerheid ons zondig ik maar zwijge en onze ziel geloove, dat bij den Heere geen onrecht is, geen lust tot plagen, maar recht en gerichte standvastigheid zijn van Zijnen troon.

10 Nov. Te klagen over ons lot is een bedillen van Hem, die het ons toezendt. Wat klaagt een levend mensch, een iegelijk klage over Zijne zonde. Wat God doet is welgedaan, al drukt ook het kruis u neder, al meent gij te zullen bezwijken onder uw leed. De hand op den mond indien gij niet zingen kunt: "wat God doet dat is welgedaan” of zult gij, zondig mensch, den Heere willen onderrichten omtrent de door Hem te volgen wegen ? Wilt gij wijzer zijn dan Hij, wiens wijsheid staat geteekend in de hemelen, wiens verstand zelfs in struis en sperwer zichtbaar is; die de aarde tooide, zoodat de Seraf hare heerlijkheid in den hemel bezingt ? Uw onderrichten is niet andere dan twisten met uw Maker, Gij, die geen enkele van Gods vragen uit het gebied der natuur kunt beantwoorden, zult gij de geheimen Gods kunnen oplossen ? Mijne ziel! berust, zwijg, aanbid!

11 Nov. Als ons vleesch aan het woord is, wat onzin gaat dan van de lippen. Wat al hoogmoedige wijsheid vloeit dan uit den mond. De oude zonde: God van den troon te stooten en Zijne plaats innemen, is de modder, die altijd weer opwelt. Nederbuigend goed was de Heere om tot een Job Zich neder te buigen en hem te leeren. Dat diezelfde God nog altijd zijne kinderen weer op de rechte plaats brengt, is de zekerheid van zijn volk. Dan zijn wij op onze plaats, als wij belijden; "zie ik ben te gering. Wat zou ik antwoorden. Ik leg mijne hand op mijnen mond.” De laatste plaats is de veiligste plaats. Stoot mij, Heere! toch maar altijd van de molshopen af, die ik zoo vaak bergen waan en rotsen. Behoed mij, dat ik Uwen raad verduister met woorden zonder wetenschap!

12 Nov. De Heere wil, dat de Zijnen van trap tot trap, van godzaligheid tot godzaligheid voortgaan, de lessen, daartoe noodig, zijn menigwerf hard en zwaar, maar toch zegenrijk. Door verootmoedigen maakt God groot en David is niet de eenige, die betuigen moest: eer ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.” De verdrukking, geen zaak van vreugde a!s die tgenwoordig is, laat een vreedzame vrucht der gerechtigheid na. Welk een zegen had Job van zijn lijden. Reeds is het groote genade de stem des Heeren te kennen, want Jij spreekt tot zijne gunstgenooten van vrede, maar hooger heil is het, als de Godsgemeenschap zoo klimmen mag, dat het oog Hem ziet. Eenmaal zullen alle geloovigen Hem zien, gelijk Hij is, maar, al zien wij hier nog d ‘or een spiegel, het is zalig het Lam Gods te zien. Opene de Heere uw oog en het mijne, opdat WIJ steeds onzen Heere voor ons hebben. Wij bidden: Heere! open Gij mijne lippen door Uw kracht maar ook lopen Gij mijne oogen.” Dan als wij Hem zien, zal ook onze mond Zijn lot vertellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Avondgedachten (XVL)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1897

De Wekker | 4 Pagina's