Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (133)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (133)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 19: 38—42. In het rijk der wereld vereenigen zich gelijk gezinden om macht te kunnen uitoefenen of tot vermeerdering van genot. Ook in het koninklijk der hemelen geeft do Heere gemeenschap om hetzelfde te doen en te bewerken wat een enkele niet zou vermogen. Onder de discipelen vinden wij tweetallen, ook in de nu volgende verzen ontmoeten wij twee uit denzelfden stand, vereenigd door éénen geest tot één werk. liet zijn Jozef van Arithma en Nikodemus. Den eersten vinden wij hier voor de eerste maal; de ander is een ons reeds bekende.
Jozef wordt hier aangeduid door bijvoeging der plaats, van waar hij was. De stad Ramatha, Ramathaïm of Rama lag in den stam van Benjamin op het gebergte van Efraïm, niet ver van Gibea. Hij wordt ons door Mattheus (27 : 57) en Markus (15 : 43) voorgesteld als een rijk en aanzienlijk man, een eerlijk raadsheer, die het koninkrijk Gods verwachtende was en een nieuw graf laad, dat hij in eene steenrots had uitgehouwen, terwijl onze evangelist van hem zegt, dat hij een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreeze der Joden. Lukas noemt hem een raadsheer, een goed en rechtvaardig man, die niet mede bewilligd had in den raad en den handel der andere sanhedristen (24: 50 v.)
Nikodemus is ons uit Joh. 3 bekend als »de leeraar in Israël,” die namens medeleden van het Sanhedrin Christus opzocht en in den nacht met den Heere sprak over de wedergeboorte. Was hij toen vol vreeze voor de Joden, en kwam hij daarom zoo zeer ia ’t geheim tot den Heere, wij lazen mede van hem (Joh. 7 : 50), dat hij in eene zitting van den raad waagde voor Christus te spreken. Zoo werd zijne schuchterheid langzamerhand overwonnen, tot eindelijk de moed ontwaakte en, als Jozef voorging, hij dezen aanstonds ter zijde stond, om den Heere in den dood de eere te geven, welke hij bij zijn leven hem al te zeer had onthouden.
Als nu de Heere gestorven was en de krijgsknechten Zijn lijk tegelijk met die beide moordenaren zouden verbergen, bracht Jozef daarin verandering. Zich verstoutende (Mark. 15: 43) ging hij tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Zoo zeer begeerde hij het, dat hij bad het te mogen wegnemen. De landvoogd ontbood den hoofdman over honderd, van wien ons geschreven staat (Luk. 23 : 47), dat hij na den dood des Heeren God verheerlijkte en uitriep: »waarlijk deze mensch, was rechtvaardig,” en ziende de aardbeving, welke den dood des Heeren vergezelde, ontroerd getuigde: »waarlijk deze was Gods zoon!” (Matth. 27 : 54). Van dezen had Jozef zeker geen tegenstand te wachten, en, na de mededeeling van ’s Heeren dood, liet Pilatus het toe, dat Jozef het lijk in zijn graf bijzetten zou. Met hem vergezelt zich nu Nikodemus, die een schat aanbrengt van mirre en aloë, (het was omtrent honderd ponden), om daarmede het lijk te omgeven. Toen geschiedde wat Israels dichter zong (Ps. 45: 9): »Al Uwe kleederen zijn mirre en aloë.” Naardien de evangelist van »een mengsel” spreekt denken wij die beide welriekende zaken tot poeder gemaakt en onder een vermengd. Mirre is een welriekende soort van gom, aloë een welriekend hout, beide dienende om het bederf af te weren. Het werd gebracht in eene hoeveelheid, zooals voor koningen werd beschikt. Pilatus schreef boven het kruis »koning der Joden,” Nikodemus spreekt hetzelfde uit door de grootheid zijner gave. Zoo staat toch geschfeven van koning Asa (2 Kon. 16: 14): »zij leiden hem op het bed, hetwelk hij gevuld had met specerijen, en dat van verscheidene soorten naar apothekers’ kunst toebereid.”
Welk eene kracht gaat van Christus en dien gekruist, veroverend uit. Zoolang de Heere leefde en zijne treffende wonderen deed bleven de beide mannen bedekt en vreezende, maar als de Heere gestorven is en dat wel aan het hout der schande en des vloeks is alle vrees verbannen. Christus vereenigt dat tweetal, dat gelijkelijk had verkeerd in zwakheid en vrees maar nu gelijk is geworden in de kracht en den moed der liefde. Een Jozef was bet, die voor het kindeke in Bethlehems stal de eerste doeken bezorgde, waarin Hij werd gewonden; het was weder een Jozef, die het fijn lijnwaad kocht (Mark. 15; 46), de doeken, welke de laatste zouden zijn, waarin de Heere werd gewikkeld. Zoo vereenigden zij zich met diezelfde zelfopofferende liefde. Van Jozef doeken en graf, van Nikodemus de specerijen, en te zamen leggen zij het lichaam daarin en handelen alzoo naar der Joden gewoonte van begraven. Tweemalen, zoo zegt een schrijver, was dan Christus rijk in de dagen zijner armoede, eens, toen de wijzen uit het Oosten Hem goud, wierook en mirre brachten en nu, na zijn smadelijken dood, een rijk man Hem begroet en een aanzienlijk man de specerijen aanbracht om Hem te zalven. Voorwaar een rijke Jozef heeft de plaats ingenomen van dien armen Jozef, die bij de kribbe stond.”
Christus lag in een moederschoot, waar nooit een kindeke in had gelegen; els Koning kwam Hij tot Zion, gezeten op een ezel, het veulen eener ezelin, dat nog nooit iemand had gedragen; zijn gekruist lichaam werd neergelegd in een graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest. Die grafstede was in een hof in de nabijheid van Golgotha. In een hof viel de mensch, in een hof had het zielelijden des Heeren plaats en wederom: in een hof lag Hij in den dood.
Met allen spoed moet dat werk dier beiden hebben plaats gehad. Ten drie ure gaf de Heere den geest : ten zes ure moest alles zijn geschied, het bezoek bij Pilatus, het afnemen van het kruis, bet aanbrengen der specerijen en der doeken, het inwikkelen en nederleggen, het aanbrengen van den steen om het graf te sluiten. Ten zes ure toch begon de sabbat der Joden. Die graf plaats werd dan om de nabijheid, welke de spoed vereischte, neergelegd, misschien met bet doel na afloop van den sabbat het ergens elders heen te voeren.
Had de vijand den moordenaarskuil voor Hem bestemd en Zijn graf bij de goddeloozen gesteld, Jesaja’s profetie is, vervuld: Hij is bij de rijken in Zijnen dood geweest.
Van de goddeloozen staat geschreven door dienzelfden profeet (57 : 20), dat zij zijn als een voortgedrevene zee, want die kan niet rusten en hare wateren werpen slijk en modder op. God zelf zegt, dat zij geen vrede hebben. Zoo was het bij de vijanden des Heeren. Hun doel was bereikt. Christus was gedood. Toch hadden zij geen rust. Tot het houden eener vergadering, tot het heenspoeden naar Pilatus is nu de sabbat niet te heilig. Zij kunnen op dien gewijden dag, waar het betreft den Heere, dien zij haten en vreezen, wel met een heiden spreken en hem eene gunst verzoeken. Wat de discipelen niet tot hunne vertroosting bedenken, komt hun vreesachtig gemoed wel in de gedachte zij zeggen tot Pilatus (Mat, 27 : 63): »Heer! wij zijn indachtig, dat deze verleider, nog levende gezegd heeft: na drie dagen zal ik opstaan. Beveel dan dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat zijne discipelen misschien niet komen bij nacht en stelen Hem en zeggen: Hij is opgestaan van de dooden; en zoo zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste.” Zoo moeten zij Hem nog schelden en verdenken zij van list en leugen de jongeren, die niets kwaads in den zin hebben. Zoo willen zij tegen God strijden tot het uiterste. Pilatus wil niets meer met die zaak te doen hebben. Wie hoort gaarne wat het bezoedeld geweten aan de bedreven misdaad herinnert ? Op het paaschfeest gaf de Romeinsche overheid soldaten om de orde te bewaren. Die krijgsknechten konden zij plaatsen waar zij wilden, en zij, »die om het plukken van eenige korenaren van sabbatsschennis beschuldigen, schenden den sabbat door anderen op wacht te stellen en door verzegeling van het graf, de plaats des doods, welke anders wel zou zijn gemeden, als verontreinigende voor het feest. Dat was wel het doorzwelgen van den kemel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1897

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (133)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1897

De Wekker | 4 Pagina's