Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een woord ter geruststelling aan onze medebroeders en zusters, leden en vrienden der Christ. Geref. Kerk in Nederland
Blijkens een schrijven van den kerkeraad der Geref. Kerk van Elburg oordeelde die kerkeraad, dat te Elburg kerk A en B niet meer bestond, alsmede, dat na een werk van bederf en verleiding, dat in kerk A had plaats gehad, alle leden, op slechts enkelen na, zich met kerk B tot de Geref. Kerk hadden vereenigd. Zóó schreef de kerkeraad van Kerk B te Elburg onlangs in »de Heraut«.
Wat deze bekendmaking betreft, kunnen wij alle broeders en zusters mededeelen, dat zij een enkel leugen is.
In ’t begin des vorigen jaars is de kerkeraad van kerk A meer dan eens op wettige wijze vergaderd geweest, en zijn eindelijk niet enkele, maar, op slechts vier na, alle leden tot de Christ. Geref. Kerk teruggekeerd. Twee van de vier zooeven genoemden voegden zich bij de Geref. Kerk, terwijl één van het tweetal, dat nu nog overbleef, zich later met geheel zijn gezin bij ons (bij de Christ. Geref. gemeente) aansloot. Door genoemde bekendmaking van den kerkeraad der Geref. Kerk alhier zijn misschien vele broeders en zusters geschokt, gelijk ik zelf (die door geboorte en opvoeding tot de Christ, Geref. Kerk behoor) er ook door geschokt werd, te meer wijl er de eere Gods door werd aangerand. Daarom zond ik den president van den kerkeraad der Gereformeerde Kerk, ds. Aalders, een brief, waarin ik ZW.Eerw. wees op de leugentaal, die hij zijnen broeders en zusters bekend had gemaakt, en tevens op de verantwoording, welke wij eenmaal voor den Heere hebben te geven van alles wat wij hier verricht hebben.
Nu zou ik noch over het een, noch over het ander ook maar een enkel woord schrijven, ware het niet dat sommigen hunner mij voor een lasteraar scholden (zooals achterklappers dat gaarne doen) als zou ik aan ds. A. een lasterlijken brief geschreven hebben. Ik ben mij goed bewust, dat ook dit weer een leugen is, die aan den eerste kan worden toegevoegd.
Hoe er sprake kan zijn in het bericht van den kerkeraad van Ds. A. van » bederf en verleiding«, daarvan begrijpt niet een lid onzer gemeente iets, tenzij men er dit voor mocht houden, dat, toen wij gevoelden niet ter plaatse te zijn waar de Heere ons wilde hebben, wij ons tezamen voor God verootmoedigden en Hem smeekten, dat het Hem mocht behagen ons den weg te wijzen. dien Hij wilde, dat wij gaan zouden, waarop de Heere zoo goed was den kerkeraad en ons licht en wijsheid te schenken, om duidelijk te zien, dat wij tot het erf des Vaders (ons eenmaal geschonken en door bloed en tranen bevestigd) moesten wederkeeren.
Van dat oogenblik af mochten wij ons weder in ’s Heeren goedertierenheid verheugen, en ook het zalige in onze ziel ervaren, gelegen in het bewandelen van ’s Heeren weg, waarom het ook niet in ’t hart van een enkel lid onzer kerk is opgekomen weder terug te keeren, gelijk zulks volgens de hierboven bedoelde bekendmaking zou geschied zijn.
Behaagde het den Heere, behalve het zooeven genoemd gezin, nog een geheel huisgezin aan de gemeente toe te voegen en alzoo de blijken zijner goedkeuring ons te geven, in liefde en vrede mogen wij samen zijn en ons verheugen, ziende op de bemoeienissen, die de Heere met ons, alles verbeurdhebbenden, dag aan dag heeft. Anderszijds mogen wij ons ook verblijden om ’s Heeren naam gelasterd en gesmaad te worden, wijl de Koning zijner duurgekochte Kerk ons toeroept: »Zalig zijt gij, als u de menschen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken om mijnentwil«.
Maar ook .... hoe zullen wij ons verblijden! Werd ons dien smaad aangedaan door vreemden, dan was het iets anders, maar juist zij zijn het, met wie wij vroeger opgingen naar ’s Heeren huis, — zij, met wie wij eertijds aan ’s Heeren tafel zaten.
Dit smart ons hart, wetende, dat de Heere nauwkeurig acht geeft op de handelingen Zijner schepselen. Evenwel, wij konden niet anders verwachten, wetende dat het een vrucht der duisternis is.
En wat zullen de gevolgen zijn? Zegt de Heere niet zelf door den mond des dichters: »Zoo zij ontheiligen wat Ik heb voorgeschreven, dan mogen zij gewis voor Mijne straffen beven«? Eenmaal gebood de Heere aan Zijn volk, de Israelieten, dat zij de wonderen, welke Hij bij hen gedaan had, hunnen kinderen zouden vertellen, en deze weder aan hunne kinderen, ten einde Zijne wonderen in gedachtenis te houden. Zóó nu deden ook onze vaderen! Zij vertelden de wonderen, die de Heere van af 1834 en volgende jaren aan hen gedaan had, — hoe de Heere soms op de wonderlijkste wijze toonde een helper te zijn, inzonderheid dan, als de vijand dacht te zegevieren, — hoe Hij Zijne zegeningen aan hen vermenigvuldigde, zoodat zij in den nacht konden zingen en elkander konden toeroepen: »deze en die is in Zion geboren!« Getuigen daarvan degenen, die uit dien tijd nog in leven zijn.
Maar nu dienen wij onzen kinderen niet alleen het eertijds onzer vaderen, maar ook de trouweloosheid van het geslacht, dat geroepen wordt de wonderen Gods in gedachtenis te houden, doch zulks niet doet, onder het oog brengen. Israël had het goed en rustig in Egypte, totdat er een geslacht opstond, dat Jozef niet gekend had; daarvan zegt de Apostel, dat het listig handelde met onze vaderen. Dit is ook het lot onzer erve geweest. Voor hen, die de reis niet mede maakten en alzoo de wonderen Gods niet achtten, voor hen was het zoo licht en viel het zoo gemakkelijk, dat volk te verachten en te smaden en de bazuin aan de mond te zetten, teneinde luide te doen hooren: „niet naar Ulrum, maar naar Dordt!”
Zoo is het geschied dat »onze vaderen,” evenals Adam in ’t Paradijs, die, vrijwillig en moedwillig zich aan het gevlei des Satans overgevende, van God afviel, ook de zonen onzer vaderen vrijwillig en moedwillig, beide naam en belijdenis van zich wierpen.
Gelukkig, dat niet ieder trouweloos handelde; er werden er ook gevonden, die oogen van God ontvingen om te zien wat geschieden zo». Zij stonden op den wachttoren, en riepen met luider stem tot den volke: »hoedt u voor uwe zielen!” En dien het gegeven werd te hooren, schaarden zich bijeen en mochten de vrucht daarvan dagelijks genieten. Anderen echter vielen in slaap, evenals de maagden der gelijkenis, en werden bedekt met donkerheid. Nochtans gaan zij juichend voort, zich verblijdende in hunne droombeelden. En weer anderen zijn diefachtig ontstolen, want met hunne erve werden zij verkocht, eer zij er aan dachten.
Onder deze laatsten gaan er velen zuchtende voort, totdat de Heere de ware zuchtere op Zijn tijd zal verlossen en zij zullen wedervaren, wat eenmaal Israël wedervoer, toen het van ’t Egyptisch juk bevrijd werd en het lied der verlossing zong, of wat de verloren zoon ondervond, nadat hij tot zichzelven was gekomen. Ja, dan zal men het vriendelijk aangezicht des Heeren weder aanschouwen en ervaren hoe zalig het is in ’s Heeren wegen te wandelen.
A. Docter Hzn.
Elburg, 16 Febr. 1898.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1898

De Wekker | 4 Pagina's

Ingezonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1898

De Wekker | 4 Pagina's