Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opleiding tot den dienst des Woords 6

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opleiding tot den dienst des Woords 6

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.
Van art. 8 gesproken. Op verzoek van een belangstellenden broeder, en omdat vele leden, onzer Kerk niet in ‘t bezit zijn van een Dordtsche kerkorde, laten we dit art. hier volgen. Het luidt als volgt:
«Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij men verzekerd zij van hunne singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren, zal de classis hen (indien het de Synode goedvindt) eerst examineeren en nadat zij hen in het examen bevindt, hen een tijd lang in het privé laten proponeeren, en dan voorts met hen handelen als zij oordeelen zal stichtelijk te wezen.”
Op onderscheidene Synoden is dit art. ter sprake geweest, bijv. op die van 1854, ‘72, ‘79, ‘94.
Mannen met kennis hebben steeds, en met recht, beweerd, dat de groote vraag, waar hier in de eerste plaats alles op aankomt, deze is: heeft iemand, die zich hiervoor aanmeldt, singuliere gaven, en zoo ja, wat heeft men door die singuliere gaven te verstaan ?
Zegt men: dat leest ge in datzelfde art., want op de woorden „singuliere gaven” volgt: «godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid,” enz., dan is de vraag: wordt nu in dit art. bedoeld, dat zoo iemand de daar genoemde gaven bezit, men singuliere gaven heeft, dan volgt, dat allen, die godzalig, ootmoedig, zedig, enz. zijn, singuliere menschen zijn. De Synode van 1872 merkte naar aanleiding hiervan terecht op, dat de class, vergaderingen wel hebben te letten, in voorkomende gevallen, op den eisch van singuliere gaven, daar, volgens het gevoelen van zeer velen, in omstandigheden, waarin de Kerk zich thans bevindt, dergelijke gaven slechts hoogst zelden voorkomen.
Singulier beteekent zeldzaam, verwonderlijk, bijzonder van anderen onderscheiden. Is men dit nu waarlijk als men maar godzalig, ootmoedig, enz. is? Niet één verstandig mensch zal dit toestemmen.
Wanneer dan? Als men in alles, wat in bovenstaand artikel genoemd wordt, singulier, buitengewoon is? En hoeveel zulke menschen worden er gevonden? Met de «velen,” op de Synode van ‘72 bedoeld, zeggen we: ze zijn zeldzaam.
Maar wat werd gaandeweg, voorheen en later bij vernieuwing, de opvatting van velen, in zake dit geheele artikel?
Eenvoudig dit: als hier of daar iemand gevonden wordt, hetzij een soort evangelist, «oefenaar,” «leerend ouderling” of een particulier lid van de gemeente, die, eenigszins op gevordenden leeftijd gekomen, soms gehuwd is en vrouw en kinderen heeft en geene middelen om te studeeren, maar bekend en openbaar als een mensch godzalig, ootmoedig en al wat in dit art. genoemd wordt, en zoo iemand meldt zich aan met lust en vrijmoedigheid om predikant te worden, zie, dan is zoo iemand voor eene classis de aangewezen man om een klein onderzoek te ondergaan in de gereformeerde belijdenis, wat kerkgeschiedenis en enkele praktische zaken. Men laat dien persoon eens een half uur of een uur preeken, en daarmee … afgeloopen; — dan kan ‘t wel; dan moet men zoo iemand maar beroepbaar stellen als herder en leeraar. Zoo, denken werkelijk velen, is de meening van art. 8. Hebben anderen gestudeerd en zijn die grondig onderwezen in al de vakken, waar het voor het leeraarsambt op aankomt, bij de singuliere mannen is dit minder noodig. Het singulier-zijn zal bij hen alles goed maken!
Dat in een tijd van buitgewone behoefte en bij vele onkundige menschen zulk eene opvatting en zulk eene redeneering er in wil, heeft de geschiedenis maar al te dikwijls geleerd.
Maar evenmin is het moeielijk om met voorbeelden aan te wijzen tot welke treurige gevolgen het spelen met dit artikel meermalen geleid heeft. Men moet al heel weinig begrip hebben van hetgeen tot het leeraarsambt in Gods Woord wordt vereischt, en men moet al een uiterst geringe gedachte hebben van de eischen der gemeente tegenover den leeraar, — men moet (om niet meer te noemen) onze Dordtsche vaderen wel oordeelen in zulk eene gewichtige zaak zich als kinderen te hebben aangesteld, om zulk eene door en door onware, onhistorische, onbijbelsche, haast bespotteIijke opvatting voor te staan.
En wat daarbij zoo ontzettend is, spraken we in één onzer vorige artikels uit: door dit artikel te willen gebruiken voor hetgeen waartoe het niet te gebruiken is, zou men bouwen met een leugen, door voor singulier te verklaren wat zeer alledaags is.
Dat er, hoe weinig dan ook, toch menschen met singuliere gaven kunnen zijn, bespreken we een volgende maal.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1898

De Wekker | 4 Pagina's

Opleiding tot den dienst des Woords 6

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1898

De Wekker | 4 Pagina's