Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rust na strijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rust na strijd

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Er blijft dan eene rust over voor het volk van God.” Hebreen 4 : 9

Het was een schoone en heerlijke erfenis, welke de Heere in ’t land Kanaän aan zijn volk Israël gaf.
Overeenkomstig de belofte, reeds aan Abraham gedaan,’was dit een land, vloeiende van melk en honig.
In dat land, toen zoo rijk van God gezegend, kwam Israël, na eerst in Egypte en daarna in de veertig jaren lange woestijnreis zwaar beproefd geweest te zijn; om hunne zonde van ongeloof en aanhoudend murmureeren, waren echter de vaderen in de woestijn gestorven en kwam er een nieuw geslacht in het beloofde land.
Dat land kan met recht het land der ruste worden genoemd, in vergelijking met het zwervend woestijnleven, dat er aan voorafging. Wél had men in de woestijn nog een Elim aangetroffen, een plaats met palmboomen en waterfonteinen, maar te zitten onder zijn wijnstok en vijgeboom, wachtte het zaad van Abraham eerst in het heilige land.
Hoe uitnemend en ruim gezegend het daar echter ook was, toch was de rust van Kanaän nog de volmaakte rust niet.
De geschiedenis heeft het geleerd en maar al te goed bewezen, dat ook daar zou geweend, geleden en gestreden worden. De zonde was met het uitroeien der Kanaänieten niet uit het land verdwenen. En nu ook daar de zonde was en bleef, kon het niet anders of de bittere gevolgen der zonde moesten zich ook daar openbaren. Een geheel andere rust heeft de apostolische schrijver op het oog, als hij in bovenstaande woorden gewaagt van eene rust, die er overblijft voor het volk van God.
Die rust zal, naar de beteekenis van het oorspronkelijke woord, (in den griekschen tekst) eene sabbatsrust zijn, eene rust, welke, naar het verband van den tekst, doet denken aan de rust, waarvan we lezen bij de schepping: »God rustte op den zevenden dag”, na in zes dagen alles te hebben geschapen. Daarom zegende de Heere den sabbatdag en heiligde denzelven. Is, zoowel onder de Nieuw-Testamentische als onder de Oud-Testamentische bedeeling, de sabbat voor het volk Gods een dag der rust, en daarmede ook een dag van geestelijke genietingen, dat alles kan als eene schaduwachtige afbeelding worden aangemerkt van de rust des hemels, dat is van het hemelsche Kanaän.
Eerst die rust zal eene volmaakte, eene ongestoorde, eene eeuwigdurende rust zijn, — eene rust, waaraan veel arbeid en strijd zal zijn voorafgegaan. Wat een Job in zijne droeve klachten uitsprak is en wordt nog zoo duizenden malen herhaald: »De mensch, van eene vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust.” Stand, leeftijd, ontwikkeling, niets waarborgt den mensch op aarde tegen leed en moeite. Zoolang de zonde op aarde heerscht, zullen met de oorzaken ook de gevolgen voortduren. De mensch heeft een strijd op aarde. Onrust van binnen, onrust van buiten, onrust overal, teekent den algemeenen toestand van Adams geslacht op aarde.
Meer dan ooit eenig sterveling kan bedenken of beschrijven, wordt er van dag tot dag en van oogenblik tot oogenhlik op dit benedenrond doorleefd en doorworsteld. Ieder huis heeft zijn kruis, ieder hart heeft zijn smart, elke tijd heeft zijn strijd. Hoe men ook getracht heeft en nog tracht deze ontzettende werkelijkheid te bedekken en tegen te spreken, altijd rechtvaardigt de waarheid zichzelf. Men mag korter of langer in voorspoed en welvaart deelen voor bijzondere ellenden worden bewaard en in vele opzichten boven anderen gezegend en gunstig onderscheiden zijn, maar aan de ellenden van dit leven en aan den dood ontkomt niemand. Uw moede en matte hart mag overal zoeken en uitzien naar rust, maar altijd blijft het waar, in betrekking tot dit aardsche leven: dit land zal het land der rust niet zijn. En hoeveel : Godskinderen in dit leven door het geloof : ook mogen genieten, hoe luide zij bij oogenblikken uit volle horst hun Godverheerlijkende triumfzangen ook mogen en kunnen aanheffen, op aarde is alles onbestendig.
Ook zij deelen in algemeene rampen en jammeren. Eenerlei wedervaart in dit opzicht beide den rechtvaardige en den goddelooze. Nadrukkelijk zegt de Schrift, dat de tegenspoeden des rechtvaardigen vele zijn. Strijd, die anderen niet kennen, buigt zoo menigmaal het hart van Gods kind ter neder.
Droefheid en leedgevoel over de zonde, dat anderen volstrekt vreemd en onbekend is, doet Gods gunstgenooten zoo dikwerf roepen uit de diepte tot hun God.
Tegenover al het onbestemde en afwisselende van dit leven staat echter de belofte des Heeren vast: »Er blijft eene rust over voor het volk van God.”
Zou die rust bestaan, gelijk velen zich dit voorstellen, in ledigheid, in niets te doen, dan zou deze rust meer op eene grafrust dan op eene sabbatsrust gelijken. Als des nachts uw lichaam rust in den slaap, dan hebt ge geen last van hetgeen in wakenden toestand u smart en verdriet veroorzaakt. En als eenmaal uw aardsche tabernakel zal gebroken en uw lichaam in ’t graf zal gelegd worden, dan zal dat lichaam niet meer lijden, gelijk het, toen het nog leefde, aan veel lijden onderworpen was.
Ook dit kan dus rusten heeten, maar slechts in negatieven zin. Er is geen dadelijk genot aan verbonden.
Anders is dit met de sabbatsrust, die er overblijft voor het volk van God; het volk namelijk, dat in bijzonderen zin Gods eigendom wordt genaamd, naardien het een verkoren volk is.
Duur gekocht is dit volk door den prijs van Jezus bloed.
Dezen, indertijd geroepen en gerechtvaardigd, openbaren door woord en wandel, dat zij van andere menschen onderscheiden zijn. Niet door afkomst of natuurlijke geboorte; — dan zijn alle kinderen van Adam voor God gelijk. Maar onderscheiden door hunne geboorte uit God, en als zoodanig door hun levensbeginsel, door hunne levenseigenschappen, door hunne levenskeus, door hunne levensvrucht.
Aan zijn oude Israël gaf de Heere een algemeenen zegen in de rust van Kanaän. In dien zegen deelde geheel de natie. Hier is sprake van een bijzonderen zegen, alleen en uitsluitend aan het geestelijk Israël, aan de ware geloovigen toegezegd.
Wat voor hun ook onbestendig is en van voorbijgaanden aard, de rust, hier bedoeld, blijft. Die zal bestendig zijn en eeuwigdurend. Met die rust zal alle onrust voor hen hebben opgehouden.
Is de sabbatsrust Gods kind daarom zoo aangenaam, omdat men dan op bijzondere wijze de gemeenschap der heiligen kan oefenen en den Heere mag dienen, hoe oneindig veel heerlijker zal de ruste des Hemels zijn, waar alle belemmeringen om den Heere naar hartelust te dienen weggenomen, waar geene zonde, geene zwakheid, geene wanklank, waar, in één woord, niets meer zijn zal, wat der zaligen rust verstoren zal.
Hier moge de sabbat u een Elim in de woestijn zijn, daar zal tot u het woord niet meer komen: »zeg den kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”
Wordt de rust van den wekelijkschen sabbat telkens afgebroken en gevolgd door zesdaagschen arbeid, en was ook de rust van Kanaän de ware, de volmaakte rust niet, oneindig beter en heerlijker zal de rust zijn, welke na dit leven in de zalige heerlijkheid Gods kinderen wacht. Met de hoop op en met het geloof’ in die rust hebben de aartsvaders als gasten en vreemdelingen op aarde geleefd, wetende, dat hun eene stad door God was bereid.
Bewust van die zalige heerlijkheid eens te zullen beërven, kan een Paulus alle dingen schade en drek achten om de uitnemendheid der kennis van den Heere Jezus Christus.
Om die gunst en zaligheid voor de Zijnen te verwerven, kwam Gods Zoon op aarde. Daartoe leed en stierf Hij.
En nu verhoogd en verheerlijkt aan de rechterhand des Vaders, roept Hij het Zijn lijdend en strijdend volk op aarde nog toe: »In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.”
De wereld, de duivel, de dood, — alle vijanden zijn door Christus overwonnen, en waar Hij nu is, daar zal eens zijn dienaar zijn. Veel kunt ge op aarde verliezen. Zwaar kunnen de beproevingen zijn, welke u treffen. Moeilijk en donker kan uw weg zijn, maar wat u ook deert, en wat ge ook verliest, Gods belofte blijft: na strijd overwinning, na de onrust van dit leven de ruste des Hemels!
Met reikhalzend verlangen, met heimwee in ’t hart, zag zoo menige pelgrim dezer aarde in den loop der eeuwen naar die rust uit. ’t Is zulk een onschatbare troost voor het volk Gods te weten, en volkomen zeker te zijn, dat de Heere, de algenoegzame en onveranderlijke God het heeft beloofd. Dat doet onder geloovige overdenking van deze zoo dierbare belofte u het hoofd opheffen uit den druk.
En waar ge uit diepten van ellende tot uw God roept en schreit, verheft ge u op de vleugelen des geloofs, om dankend en aanbiddend, geloovig en ootmoedig den Heere te erkennen voor deze onuitsprekelijke genade.
Zoo reist ge dan voort. Elken dag levens brengt u een dag nader bij de plaats uwer eeuwige bestemming.
Eenmaal hebt ge bereikt de grenzen van dit tijdelijk leven.
Eenmaal klinkt ook u in de ooren: het is genoeg!
En op de vraag waarheen, antwoordt de Heere aan Zijn volk:
»Naar het land, naar de plaats der rust!” Daar loeit geen storm, daar dreigt geen vijand, daar heerscht geen dood, daar zijn geen krankheden, daar zijn geen tranen meer! In die rust kan onmogelijk één vijand u meer verontrusten. In den Hemel is werkzaamheid, maar die werkzaamheid is rust, omdat daar geen vermoeienis is.
O, rijkdom van genade! Wat zal het dan, o dan eens zijn!
De gedaante dezer wereld gaat voorbij! Profetiën zullen te niet gedaan worden, talen zullen ophouden. Eere en aardsche grootheid zinken in ’t niet. De koninkrijken dezer aarde vergaan, troonen storten in, aan al het drijven en het gewoel op deze wereld komt een einde, maar de rust, welke Gods volk wacht, blijft eeuwiglijk. Op die onuitsprekelijk heerlijke rust wijst ons het heilig Woord van God. Die gunst en genade worden aan arme zondaren door het evangelie bekend gemaakt, opdat men de wereld en hare begeerlijkheden verzakende, zich zou benaarstigen om in die rust in te gaan.
Wie echter het Woord en met het Woord ook Gods beloften verwerpt, die zal in die rust nooit ingaan, — die bewijst daarmede niet te behooren tot het volk Gods, aan wie uitsluitend deze belofte is gedaan. Welk een lot zal dat zijn, van die weldaad voor eeuwig uitgesloten, naar Gods rechtvaardig oordeel eeuwig straf te moeten lijden in de hel. Hoevelen zullen dan te vergeefs wenschen, dat zij nog eens in den tijd der genade mochten leven!
Maar wie dan zal bidden, die zal niet meer verhoord worden; wie dan zal roepen, krijgt geen antwoord meer, daarom, omdat men op die groote zaligheid geen acht heeft gegeven, omdat men de rust heeft gezocht waar ze nooit zal gevonden worden.
Wat baat het den mensch al gewon hij de geheele wereld, als zijne ziel moet schade lijden!
Verblind door de zonde is de mensch van nature zoo dwaas om de wereld boven God, om de hel boven den Hemel te kiezen. Tegenover al den arbeid der goddelijke liefde, tegenover alle vriendelijke vermaningen en waarschuwingen volhardt de mensch in het kiezen van zijn eigen weg, in ’t volgen van zijn eigen inzichten, tot het voor eeuwig te laat is.
Velen, die ’t goed weten en in hun hart daarvan overtuigd zijn, stellen uit van den eenen dag tot den anderen.
De slachtoffers van het ongeloof vermenigvuldigen elken dag. De dwaas zegt in zijn hart: »er is geen God!”
De wereldwijze heeft voor alles tijd, behalve voor het eene noodige. De Farizeër gelooft wel aan God, maar meent aan zijne eigen gerechtigheid genoeg te hebben. Vele zoogenaamde nabij-christenen zoeken de rust in en langs zelfgekozen wegen.
Hoe groot is daarom de genade, aan u geschied, als uwe oogen werden geopend voor het gevaar, dat ook u dreigde, voor de ontkoming ook u als mogelijk voorgesteld, waardoor ge onder en door de werking des Heiligen Geestes, u aan den Heere leerdet overgeven!
En nu aanvankelijk geoefend in gehoorzaamheid des geloofs, moogt ge met Gods belofte in uw hart steeds voortreizen, het land der ruste, als uw vaderland, tegemoet. Dat dankt ge aan uw Borg en Zaligmaker, die uwe straf heeft gedragen, uwe schuld heeft verzoend, den vrede voor u heeft verworven en den prijs, voor die rust vereischt, met zijn dierbaar bloed heeft betaald.
Denk er aan, wat Hem dat alles heeft gekost, denk er aan als ge hier een wijle tijds tot strijd en lijden wordt geroepen. Denk er aan als menschen u de kroon van uw hoofd trachten te nemen, dat uw Verlosser met doornen is gekroond.
Denk er aan, als ge gewaar wordt, dat er geene plaats voor u is in de herberg dezer wereld, of als ge, naar uw oordeel, wellicht meer dan anderen moet lijden en verdragen.
Den getrouwen tot den dood is de kroon en met die kroon ook de eeuwige rust beloofd.
In armoede zij dit uw rijkdom, in smart en droefenis zij het uwe verkwikking, in duisternis uw licht, in strijd uw kroon en zalige verwachting.
In vermoeidheid uwe kracht, in zwakheid uwe sterkte! En als de vijand u aanvalt en tracht aan ’t wankelen te krijgen, dan zegge uwe ziel met den psalmdichter:
»De Heere is zoo getrouw als sterk;
Hij zal zijn werk
Aan mij voleinden!”
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1898

De Wekker | 4 Pagina's

Rust na strijd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1898

De Wekker | 4 Pagina's