Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk der godzaligheid 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk der godzaligheid 3

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»En wordt deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij”. Rom. 12 : 2.

III
Tot bereiking van het heerlijke doel en oogmerk, in vs. 1 omschreven, is noodig zich te wachten voor hetgeen daartegen strijdt en te betrachten wat daarmede in overeenstemming is.
Met de woorden: »En wordt deze wereld niet gelijkvormig” heeft de apostel iets op het oog, dat als een eerste en grootste hinderpaal moet worden aangemerkt, tot het beoefenen van de praktijk der godzaligheid.
Voor het woord, dat onze overzetters door »wereld” hebben vertaald, staat in den grondtekst een geheel ander woord dan hetgeen gewoonlijk voor »wereld” wordt gebruikt. Gelijk dit woord hier en op nog eenige andere plaatsen in het N. T. voorkomt, beteekent het eene eeuw, een zekere tijd en verder de menschen, in de tegenwoordige eeuw levende, met hunne zondige openbaringen. Uit het eerste hoofdstuk van dezen brief, vooral het laatste gedeelte, blijkt, hoedanig de toestand te Rome was.
Reeds ten tijde van Paulus was Rome het centraalpunt van schatten en rijkdommen, en in ’t bijzonder van allerlei gruwelen.
Weelde en overdaad hadden aldaar een ontzettende hoogte bereikt.
Allerlei heidensche zonden vond men daar.
Alles wat de booze lusten van den mensch kan streelen, was er in overvloed aanwezig. Rome, die groote en aanzienlijke wereldstad, was de plaats, waar alles, wat groot is in ’t oog der menschen, werd gevonden. Rome was vermaard om zijn aanzienlijke staatslieden, zijn machtige redenaars, zijn beroemde krijgslieden en zijn groote wijsgeeren. Maar al die grootheid en rijkdom leidde tot zooveel wulpschheid en losbandigheid, dat het met gewoonten en zeden steeds minder werd. En de gemeente des Heeren te midden van dat Sodom dier dagen vernam niet ten onrechte het apostolisch woord: wordt deze wereld niet gelijkvormig.
’t Was echter niet alleen voor de christenen te Rome noodig, vermaand en gewaarschuwd te worden op zoodanige wijze, neen, die waarschuwing is gepast en noodzakelijk voor alle Christenen van alle tijden. Wat is de meening, wat zijn de zeden, wat is het denken en handelen van de kinderen der wereld in ’t algemeen, anders dan vijandschap tegen God. Die naar het vleesch zijn, bedenken, dat des vleesches is. Wereldgelijkvormigheid begint en kenmerkt zich voortdurend door verslappen en achteruitgang eenerzijds, en door toegeven en doorvloeien anderzijds.
Deze wereld gelijkvormig worden zegt met andere woorden deze wereld navolgen in haar zeden en gewoonten, in al haar afwijkingen van den Heere. Wie een vriend der wereld is, die is een vijand van God. Daarom schrijft de apostel Johannes: Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is: »Zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.”
Zijn lichaam te stellen tot een offerande, den Heere gewijd, en deze wereld gelijkvormig te worden kan onmogelijk samengaan.
Daarbij dient nog opgemerkt dat der wereld gelijkvormig worden en der wereld gelijkvormig zijn, nog onderscheiden is.
De zonde begint gewoonlijk met hetgeen klein is in de oogen der menschen. Met de eerste schrede op een verkeerden weg zijt ge nog niet ver van den goeden weg af, maar met elken slap voorwaarts wijkt ge al verder daarvan, en eer men het vermoedt is de mensch gelijk aan een spoortrein, die van de eene op de andere lijn is overgegaan. Zij, die tegenover de kinderen Gods in de H. S. als de kinderen dezer wereld worden onderscheiden, zoeken al hun heil buiten God.
Geheel hun wereldsch vertoon draagt het kenmerk van vijandschap tegen God. Het toegeven aan booze driften, zondige hartstochten, ijdele woorden, slechte gezelschappen, alles moet dienst doen om het geweten te verkrachten, de gedachten aan dood en eeuwigheid steeds verre van zich te zetten. Het aanhoudend jagen naar allerlei zingenot, het onverzadiglijk dorsten naar geld en goed, naar roem en eer, het leven in één woord alleen voor deze wereld, alsof er geen dood, geen eeuwigheid, geen rechtvaardige wedervergelding te wachten ware, ziedaar een weinig omschrijving van hetgeen waar de Heere in Zijn Woord van afmaant, met te zeggen door den mond van Paulus: en wordt deze wereld niet gelijkvormig.
Neem nimmer zulk eene houding aan; ga nooit dien weg op; maar toon in geheel uw leven, in uwe woorden, daden en handelingen, dat ge van een andere afkomst, van een ander beginsel zijt en dat ge door Gods genade niets liever wilt en wenscht, dan was het mogelijk, zonder zonde in volmaaktheid voor God te leven. Omdat de gemeente Gods in de wereld is, heeft ieder geloovige voor zich veel beproeving te doorstaan.
De kracht der verleiding is zoo groot, de ongehoorzamen aan God zijn zoo velen, men sleept en trekt u zoo licht meê.
Daarom wordt zooveel vereischt voor ieder oprecht discipel des Heeren om staande te blijven.
Ook elders is de vermaning zoo ernstig: »Houd dat gij hebt.”
Daarom volgt hier in tegenstelling met het gelijkvormig worden aan deze wereld: maar wordt veranderd, door de vernieuwing uws gemoeds. Die verandering des gemoeds hadden de Christenen te Rome en ieder oprecht geloovige met hen in beginsel door de wedergeboorte reeds ondergaan. Maar nu kwam, en komt het er bij den voortgang op aan om, als gestorvenen en opgewekten met Christus, te zoeken en te bedenken de dingen die boven, niet die op de aarde zijn.
Dat is het, wat onze belijdenis, in zake de waarachtige bekeering omschrijft met de woorden: afsterven van den ouden en opstaan van den nieuwen mensch. Zoo schrijft ook Paulus aan de gemeente te Efeze, dat zij, als door Christus geleerd, zou afleggen »aangaande de vorige wandeling, den ouden mensch, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding. En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds en den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in rechtvaardigheid en heiligheid.”
Het: »wordt veranderd” ziet derhalve hier niet op de wedergeboorte, maar op hetgeen de vrucht der wedergeboorte moet zijn.
In de wedergeboorte wordt de mensch vernieuwd en die goddelijke daad der vernieuwing heeft noodwendig en onafscheidelijk verandering ten gevolge. Er kan ook verandering zijn zonder vernieuwing. Dat zien we in een bekeering louter van de zonde tot de deugd. Dit kan plaats hebben zonder dat er nog sprake is van bekeering van de macht des Satans tot God.
Juist dit laatste ligt ten grondslag aan de woorden: » wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds.” Dit blijkt trouwens duidelijk in het daarbij vermelde doel: »opdat gij moogt beproeven, welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.”
Te streven naar dit doel, om niet zichzelven, maar God te behagen, is een beginsel, alleen en uitsluitend eigen aan’t leven, dat uit God is. Die uit het vleesch zijn, bedenken dat des vleesches is.
Godsdienstigheid kan men aantreffen onder allerlei soort van menschen, godzaligheid vindt ge alleen bij hen, die den Heere vreezen. » Godvruchtige” (godsdienstige) mannen hooren we op den Pinksterdag te Jeruzalem spottend en hoonend vragen: »zijn niet allen, die daar spreken, Galileërs?”
Wie ernstig Gods wil beproeft, erkent dat die wil alleen goed en heilig en volmaakt is. En eerst als ge dit met uw gansche hart gelooft, kan er in waarheid sprake zijn van dien wil boven alles te eeren en te gehoorzamen. Zoolang de mensch, hoe en op wat wijze dan ook, nog allerlei goede en gunstige gedachten omtrent zichzelven heeft, hoe zal hij dan zijn eigen wil kunnen verzaken? Dat »wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds,” is derhalve niets meer en niets minder dan na afsmeeking van goddelijk licht en genade, met al zijn krachten en vermogens zich ernstig er op toe te leggen om Gods heiligen wil, in Zijn Woord geopenbaard, meer en meer te Ieeren kennen, daaraan voortdurend zichzelven te toetsen, om door de genade des H. Geestes eigen wil en meening te verzaken, in een nieuw en godzalig leven voor Gods aangezicht te wandelen.
Velen, die Christenen heeten, zonder waarlijk met Christus gezalfd te zijn, toonen hun verkeerd beginsel, hun valschen grond van hoop, hun vijandschap tegen God, door hun afkeerig zijn, om den wil van God te leeren kennen. Hun leuze is: spreekt tot ons zachte dingen en schuwt onze bedriegerijen. Zij spreken over allerlei waarheden uit de H. Schrift, maar altijd en alleen met een beschouwende kennis. Zij weten ieder te wegen en te beoordeelen, behalve zichzelven. Zij hebben altijd den mond vol over de gebreken van anderen, zonder dat ge hen ooit klagen hoort over den verdorven toestand van hun eigen bestaan. Zij zijn menschen, die den splinter zien in het oog van hunne naasten, zonder te bemerken den balk in eigen oogen.
Van de bijbelheiligen lezen we, dat zij gebeden, aanhoudend gebeden hebben, als David: Heere! leer mij uwen weg en leid mij in uwe waarheid.
Om in waarheid te bidden met een van Gods heiligen: »Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op den eeuwigen weg,” om zoo te bidden, is noodig niet alleen dat we weten, dat we moeten veranderd worden, maar ook dat het onze innige zielsbegeerte is veranderd te worden door de vernieuwing des gemoeds.
Daaruit spreekt dan ook het geloof, dat in het gehoorzamen van Gods heiligen wil al ons heil gelegen is.
En of ge daar aanvankelijk iets van bezit, zal beide in voorspoed en in tegenspoed openbaar worden.
In voorspoed, want dan geeft ge uw God in en voor alles de eer. Dan eindigt ge niet in den mensch of in tweede oorzaken, maar dan eindigt ge in den Heere met al uwe weldaden.
En in tegenspoed ziet ge boven alle tweede oorzaken op tot Hem, in wiens hand ons lot en leven is. Gevoelt ge u machteloos en onwillig in uzelven, toch kunt ge niet nalaten te bidden: »Uw wil geschiede.” Neen, dan zijt ge der wereld niet gelijkvormig, maar dan bewijst ge tot roem van Gods vrije genade, wat de vrucht is van uw geloof in God en in Zijne ondoorgrondelijke Voorzienigheid.
Zoo wijst ons hier de ontwikkeling van de praktijk der godzaligheid op een leven, dat in alle opzichten van het leven van de kinderen der wereld onderscheiden is, ’t Is een allertreurigst teeken, als dat onderscheid niet wordt gezien. Jeremia moest in zijne dagen de droeve klacht uiten: »Hoe is het goud zoo verdonkerd, het goede fijne goud zoo veranderd!”
En op de vraag, wat we aan het eind der tegenwoordige eeuw aanschouwen, zeggen we zeker niet te veel, als we beweren, dat het thans droever dan ooit gesteld is met de praktijk der godzaligheid.
Wat kan er bij velen, die Christenen heeten, veel door. Wat is men ruim van conscientie. Wat al onverdraagzaamheid, lichtgeraaktheid, hoogmoed.
Wat hoort men weinig spreken uit het leven. Wat openbaart zich weinig behoefte aan de gemeenschap met God.
Afgaande op hetgeen zoo uitwendig is waar te nemen, zou men met den psalm-dichter wel moeten zeggen: »de getrouwen zijn weinig geworden onder de menschen-kinderen.” Tijd- en modegeest dringen in alles door. Wat men zoo allerwege leest en hoort, zou u haast doen vragen, of er een andere weg naar den hemel is ontdekt, of we een anderen Bijbel hebben, dan door onze vaderen is gebruikt. De oorzaken hiervoor zijn niet ver te zoeken. De zonde ontwikkelt zich. Wat vroeger een schande was, wordt thans schaamteloos bedreven. De menschen vermaken zich in de ongerechtigheid. Daarbij komt de macht en de uitbreiding van Rome, die heimelijk alle zonden tolereert, als men der Kerk maar getrouw is.
Daarbij verlieze men evenmin uit het oog de treurige gevolgen en bittere vruchten, van de alom verbreide leer, dat alle gedoopten wedergeboren menschen zijn. En als we dan daarenboven opmerken, hoe de Heere om de zonden van land en volk Zijn Geest intrekt, en zoo velen naar Gods rechtvaardig oordeel aan de verharding worden overgegeven, dan mag met verdubbelden ernst dat apostolisch woord door ons veel gelezen en overdacht worden: „En wordt deze wereld niet gelijkvormig.”
Gelukkig er is nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade, dat in der vaderen voetstappen wenscht te wandelen, dat den Heere wenscht te dienen naar Zijn Woord.
Niet dat luid geroep van »des Heeren tempel, des Heeren tempel is deze”, maar het wandelen waardiglijk het evangelie van Christus den Heere, kan Gode welgevallig zijn. Is de liefde Gods in uw hart uitgestort, de liefde, die sterker is dan de dood en harder dan het graf, dan kan het niet anders of ge zult, althans in beginsel, het kenmerk bezitten en naar buiten openbaren van hen, die in alles den Heere zoeken te behagen, In plaats dat ge de wereld als uw hoogste goed zoudt erkennen en liefhebben, zegt ge dan met den vromer Israëliet : »Immers is mijne ziel stil tot God: van Hem is mijn heil.”
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1898

De Wekker | 4 Pagina's

De praktijk der godzaligheid 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1898

De Wekker | 4 Pagina's