Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De koningstitel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De koningstitel

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Dieu seul est grand”. (God alleen is groot.,) Die beroemde woorden, door den »Radeine des kansels” bij het lijk van den »grooten Lodewijk” uitgesproken, onderschrift gaarne ieder, die gelooft. Toch heeft niet alleen de wereld de Alexanders met den bijnaam »de Groote” geëerd, maar ook een David noemde Abner »een vorst, een groote” en de mond der waarheid zelf heeft hen, die macht hadden op aarde zoo geheeten. (Mat. 20 : 25.) Hoezeer bewust, dat zij al hun luister ontleenen aan de gratie van Hem, van wien geschreven staat: »hetzij troonen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen”, bezigen ook wij dien eerenaam.
In geen woord is die grootheid duidelijker uitgesproken dan in den koningstitel. Duidt de eerste helft daarvan, ontleend aan het Gothische »chuni”, „geslacht” aan en zeg de uitgang, dat het een patronymicum is, dan vertolken wij het zeker terecht met: „kind van adel”, »zoon of dochter van een verheven geslacht.”
Doet de liefde van Nederlands volk en van zoovelen buiten ons dierbaar vaderland voor onze Koninginne ons denken aan een Titus van Rome, de »deliciae generis humani” (wellust van het menschelijk geslacht) bij het » Geliefde om uws zelfs wil” mag worden gevoegd: «Geliefde om der vaderen wil’.
Welk volk had ooit eene dynastie, waarvan de stichter nevens dien van Davids huis mag worden geplaatst? Nevens den bijnaam »de Zwijger” mag wel die van »de Groote worden gesteld. Waar was ooit een vorst die zoo al zijne schatten, al zijne krachten en gaven, zijn geheele leven gaf voor zij volk en stervende nog er voor bad? En indien alleen standbeelden de gedachten van groote mannen konden levendig houden: dan was zeker geen geslacht meer verongelijkt dan het Oranjehuis.
De koningstitel mag bogen op ouderdom. Tacitus begint zijne Annalen met: »Urben Romam a principio reges habuere (het eerst hebben te Rome koningen geregeerd), en getuigt daarmede, dat de oudste regeeringsvorm in het rijk, dat nog altijd aan het hoofd der wetgeving staat, de koninklijke was. Meer nog: de Heilige Schrift noemt reeds op een harer eerste bladzijden Salems koing en reeds in Israëls wetgeving (Deut. : 14 vv.) staat een koninswet te lezen.
De keizernaam moge uwe gedachte terugvoeren tot den grooten Julius Caesar; de koningsnaam doet u denken niet aan eene inzetting van menschen, op stroomen bloeds gegrond, maar aan God, die als de hoogste liefde en de opperste wijsheid heeft gepredikt: door Mij regeeren de koningen (Spr. 8 : 15).
Rome’s groote geschiedschrijver herinnert ons (Germania VII), hoe heerlijk die naam is, als hij zegt: »reges e nobilitate sumunt” (koningen kiest men naar den adel). Al wat groot is wordt met dien naam begiftigd. De adelaar is de koning der vogelen; de leeuw de koning der dieren; de eerste in hoogheid in Nederland is onze koninginne, die wij met het woord » Majesteit” begroeten, wat geen enkelen anderen toekomt. Zulk eene eere behoort tot de »honores regii” (koninklijke eerenamen) en tot die alleen. Wij noemden nog slechts het minste, Om de teederste betrekking vol hope en verlangen te teekenen, welke tusschen den Zoon van God en Zijne kerk bestaat, bezigt de Heilige Schrift het beeld van bruidegom en bruid. Omdat er geen trouwer zorg op aarde is dan die van een vader, moesten de namen Elohim en Jahweh, El Sjaddai en El Zebaooth plaats maken voor den Vadernaam, en niet alleen zeggen wij, door Jezus geleerd, vrijmoedig en biddende: »Onze Vader”, maar ook de Heilige Geest roept in het harte: »Abba Vader!”
Om de trouwe zorg des Heeren voor Zijne kinderen te teekenen, kon niemand een sprekender beeld leveren dan eene moeder. De Onvergelijkelijke wilde zichzelven vergelijken en iets hoogers in liefde kende de aarde niet, hoewel het waar is, dat eene moeder wel haren zuigeling kan vergeten, maar de Heere de Zijnen nooit (Jes, 49 :15). Ook moest de heerschappij des Almachtigen in beeld worden gepredikt. Waar zou bet waardigste daartoe kunnen worden gevonden? Hoort het uit den mond van den man, groot in de lofzangen Israëls. In den morgenstond is zijn gebed: „O mijn Koning en mijn God” (Ps. 5 : 13). In den donder hoort hij de stem van den Koning der eeuwigheid, den Koning der eere (Ps. 29 : 10), Als hij de verlossingen Jakobs verwacht, getuigt hij: »Gij zelf zijt mijn Koning, o God!” (Ps. 44 : 5), Als zijne ziel vervuld is met Gods Majesteit zoodat hij naar het hoogste der verheerlijking zoekt, dan roept hij uit: „O mijn God, Gij Koning! ik zal u verhoogen” (Ps, 145 : 1). Telkens en telkens weer leest gij dien naam de geheele Schrift door, en daarnevens van de hemelen, welke Zijn troon zijn en van den scepter, welke Zijn hand als teeken van macht en heerschappij houdt omvat. Wat de Heere nu zelf kiest als beeld om er Zijne grootheid mede te teekenen, dat moet ook wel het verhevenste op aarde zijn, God zelf eischt dan ook voor die in hoogheid zijn gezeten de hulde onzer lippen, de erkentenis van ons hart, de gehoorzaamheid van onzen wandel, de gebeden des geloofs (1 Tim. 2 : 2), en, al geven wij evenmin als een Mordechai aan een mensch. wat alleen den Koning der Koningen toekomt. wij behartigen bet woord des Apostels (1 Petr. 2 : 17): «eert den Koning”, dat in dadelijk verband geschreven staat met »vreest God”, en, evenals in Israëls bedehuis gaat ook in het onze de psalmtoon (72) omhoog: »Geef Heer den Koning Uwe rechten en Uw gerechtigheid.
Socialistische woelingen vinden het oordeel Gods over haar geteekend in den ondergang van Korachs rot (Judas vs. 11), en wie het koningshof niets meer dan een ornament wil noemen, moge bij den ouden Homerus ter schole gaan, die een Odysseus op bevel van Athene, de godin der wijsheid zeggen laat: »Niets goeds ligt er in de heerschappij van velen, Eén zij Heer, één zij Koning, hij, aan wien de zoon van de verslagen Kronos den scepter gaf en het recht om over ons koning te zijn.” (Ilias II 204).
De koninklijke waardigheid is meer dan een sieraad, is een onontbeerlijke zegen Gods. De laatste hoofdstukken van het Richterenboek melden waarschuwend de toestand »als er geen koning in Israël is en het Spreukenboek (29 : 4) roept ons toe »een koning houdt het land staande door het recht.”
God lof! Het nageslacht van den groote Willem is niet uitgestorven. Nederland mag nog feest vieren, verblijd in God, die ons eene Oranjespruit bewaarde in Wilhelmina, op wier hoofd de kroon werd gezet, een kroon, waaraan wel paarlen en diamanten schitteren, maar waaraan ook zoovele verplichtingen en zorgen verbonden zijn.
Wij danken God en vreezen niet, al roept ook de Pindarus der Romeinen (Hor. Ep I2: 14) ons toe: »quidquid delirant reges plectunter Achivi” (voor der koningen verkeerdheden moeten de volken boeten). Onze koninginne is geen vreemdelinge gebleven voor haar volk. Als de oude vorsten grootheid te zoeken in het zich verborgen houden was haar weg niet. Is het spreekwoord waar: »nomen est omen” (de naam is een voorteeken), dan is al haar regeeren om een zegen te zijn. »Wilhelmina”; zegt de naam niet, dat zij wil zijn een helm, eene beschermster harer onderdanen?
Wij twijfelen niet of dat is in haar hart en het gebed baars volks is tot Hem, van wien gezegd is: »des konings hart is in de band des Heeren als waterbeken”(Spr, 12 : 1). Wij roepen niet slechts met de jubelende menigte haar toe: »de koninginne leve!” maar leggen die bede ook neer voor Hem, die Zijn volk altijd hoort. Gelijke zij in duur van regering aan eene Victoria en zij haar de victorie gegeven over alles wat zich kant tegen hetgeen edel is en heilig en welluidt.
Eenmaal eindigt ook hare aardsche grootheid en wordt Massillons woord: »Dieu seul est grand” ook bij haar herinnerd. Zij dan ook haar woord als dat van Engelands vromen Eduard "ik ga heen, waar ik niet vele koningen zal vinden”, en gelijke zij hierin aan Stephanus ( - kroon), die een hemelkroon verwierf en voor wien de heilige geschiedrol een eerekroon heeft gevlochten. Zij dan het woord van het dankbare nageslacht, in navolging van de laatste woorden van des harpzangers laatsten psalm (2 Sam. 22 : 51): »De Heere was een toren der verlossingen Zijner koninginne. Hij deed goedertierenheid aan Zijne Gezalfde en doet het aan haar zaad. Hij doe het in eeuwigheid !”
van Lingen

Abusievelijk is dit stuk, dat uitsluitend voor »de Wekker” bestemd was, ook geplaatst in »de Nederlander.”
Red.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1898

De Wekker | 4 Pagina's

De koningstitel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1898

De Wekker | 4 Pagina's