Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk der godzaligheid 9

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk der godzaligheid 9

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Rom. 12 : 12.

IX.
»De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging.” 't Is van groot belang voor ieder geloovige, zich dit wél bewust te zijn, want »allen, die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden.”
Met het oog daarop is het zulk een uitnemende praktijk, waar de apostel in bovenstaande woorden op aandringt.
Het zijn drie dingen, welke met elkander in zulk een nauw verband staan.
Zonder hoop kan een mensch niet leven. Een mensch zonder hoop is een allervreeselijkst schepsel.
Maar alle hoop is dezelfde niet. Er is een levende en er is een valsche hoop. De levende wordt ook wel genoemd de christelijke hoop. Hier hebben we niet aan hoop in onbepaalden zin te denken, maar, gelijk er duidelijk te lezen staat, aan de hoop.
Daarbij kunnen we in dit verband aan geen andere dan aan de christelijke hoop denken. Die hoop heeft de mensch niet uit zichzelf. Het is de Heere, die door Zijn Geest en Woord deze hoop in de harten Zijner kinderen werkt. Hij is de God der hope.
Waar nu al de beloften Gods in Christus Jezus ja en amen zijn, is de hoop, hier door Paulus bedoeld, van zeer uitgestrekten aard.
Om zich in de hoop te kunnen verblijden is noodig te bedenken, van hoedanigen aard en uitgestrektheid, zoowel als van welken inhoud Gods beloften zijn. Daarmede geloovig werkzaam te zijn, leidt onwillekeurig tot blijdschap. Immers, in aanmerking genomen, wie die beloften doet, en aan wie zij gedaan worden, kunt ge daarbij tot geen andere sluitrede komen, dan dat Gods liefde en ontferming tot de Zijnen alle beschrijving te boven gaat. Of ge in druk verkeert voor het tegenwoordige, of dat ge bezwaard zijn in betrekking tot de toekomst, de hoop doet leven.
De hoop is als een vriendelijk en helder schijnend licht, waardoor de duisternis opklaart.
De hoop en het geloof zijn onafscheidelijk aan elkander verbonden.
Zonder oprecht geloof kan er van levende hoop geen sprake zijn. En omgekeerd, nooit kan er oprecht geloof zijn zonder hoop.
Gelijk er echter in het geloof onderscheiden trappen zijn, zoo zijn er ook verschillende graden in de hoop. Men kan spreken van een kleine en zwakke, maar ook van een sterke hoop.
Dit hangt af van de mate der genade, waarmede de Heere Zijne kinderen naar Zijne vrijmacht bedeelt.
Wordt de praktijk der godzaligheid gemist, dan zijt ge een roos zonder geur gelijk. Zulke rozen zijn er bij de bloemisten wel bekend, maar deze zijn niet van de aangenaamste soort.
Hoop te bezitten en er zich niet in te verblijden, doet ons denken aan zeer treurige toestanden, in het Christelijk leven niet onbekend.
Wie een levende, een zaligmakende hoop bezit, gegrond op het eeuwig blijvend Woord van God, heeft daarin een onschatbare weldaad ontvangen.
Was onze natuur niet zoo aardsch gezind en verdorven, was er niet zooveel, dat ons altijd zoekt af te trekken van het ééne noodige, was er onder christenen zooveel praktijk als er nu theorie is van de waarheid, dan zouden we ongetwijfeld meer van dat zich verblijden in de hoop gewaar worden. Dat een bedelaar klaagt en tobt is verklaarbaar, maar in geen geval voegt het een koningskind zich alzoo aan te stellen.
Zich iets toe te eigenen, waar men geen recht op heeft, is verkeerd en zondig. Maar Gods genade te miskennen is niet minder kwaad.
En al doet ge dit niet opzettelijk, wat bij een kind Gods niet zal opkomen, toch doet ge, bij miskenning van hetgeen de Heere u uit genade schonk, een drievoudig kwaad: vooreerst tegenover uw God, die zoo waardig is in en voor alles erkend te worden, vervolgens in betrekking tot uzelven, door u te berooven van het genot, u uit vrije ontferming bereid, en in de derde plaats tegenover anderen, bij wie ge u openbaart als een schip zonder vlag, zonder aanwijzing van nationaliteit.
In plaats van anderen op te wekken en ten voorbeeld te zijn, geeft ge, al is het ondanks uzelven, veeleer oorzaak, dat de naam en de dienst van God om uwentwil wordt gelasterd.
Daarenboven: wat moet in verdrukking, die van de aanneming van het evangelie en van de belijdenis der waarheid niet is af te denken, nopen tot geduld en Iijdzaamheid? Is het niet de christelijke hoop, die, als de helm der zaligheid, tot de wapenrusting Gods in den strijd behoort ? In wien zien we het duidelijker dan in het voorbeeld van Paulus zelf, wat al tegenstand de belijdenis der waarheid ontmoet? En, wat nog meer zegt, wat al haat en vijandschap van booze menschen heeft Christus als de Zone Gods niet verdragen!
Is het niet des Heeren Woord, tot Zijne discipelen en in hen tot geheel Zijne Kerk gesproken: »In de wereld zult ge verdrukking hebben?”
Meen niet, dat ge daartoe een prediker van het evangelie of een ambtsdrager in Christus' Kerk moet zijn. Neen, als ge, in welken staat of in welke kwaliteit ook geplaatst, als ge maar voor uwe belijdenis uitkomt en door een godzaligen wandel die belijdenis bevestigt en siert, dan zult ge in deze wereld de verdrukking niet ontgaan. Onder welken vorm zich deze dan ook openbaart, steeds zal blijken, dat het rijk der duisternis onophoudelijk en op allerlei wijze strijd voert tegen het Koninkrijk Gods.
De leugen kan de waarheid en de duisternis kan het licht niet verdragen. Talloos vele zijn satans listen en praktijken en ontzettend groot is het getal zijner dienaren, die onder Gods toelating samenwerken om Gods kinderen te vervolgen en te verdrukken.
Van buiten en van binnen, van alle zijden met vijanden omringd, wordt ge gewaar, dat deze wereld het land der ruste niet is.
Kunt ge, gelijk, helaas! zoo velen, met alles mededoen en bij de wereld u wereldsch en bij christenen als een christen u gedragen, dan zal men u wel met rust laten, doch meen dan niet, dat de praktijk der godzaligheid bij u gevonden wordt.
De vroomheid van een huichelaar en farizeër duldt de wereld nog, maar niet de ware godzaligheid van een geloovig mensch.
Omdat de drie jongelingen het beeld van Nebukadnezar niet wilden aanbidden, en omdat Daniël niet naliet te bidden tot zijnen God, moesten de jongelingen in den gloeienden oven en moest Daniël in den kuil der leeuwen.
Geduldig zijn in de verdrukking, dat leert, in den goeden zin van het woord, alleen de genade Gods.
En op de vraag, Gods zwaar beproefde kinderen voorgelegd: hoe is het mogelijk, hoe kunt ge dat alles met stille onderwerping dragen? zullen zij het antwoord aan wie hun dat vraagt, niet schuldig blijven.
Het is de Heere zelf, die hen aanmaant en opwekt om geduldig te zijn. Om zich daarin te oefenen door de genade Gods, is slechts noodig te bedenken, waarom ge zelf een belijder en niet een vervolger zijt. Dat dankt ge immers niet aan uwe afkomst, of aan uwe voortreffelijkheid boven anderen! Dat dankt ge alleen aan Gods vrije gunst, aan Zijn souverein welbehagen. Had de Heere u niet getrokken met koorden van goedertierenheid en eeuwige liefde, — had uw God u niet opgezocht, gered en gezaligd, zeker en gewis zoudt ge u dan nu nog scharen onder hen, die Sion gram zijn.
Ziet ge bij. al het onrecht, u aangedaan, bij al den smaad, dien ge moet dragen, onder al de verdrukking, waaraan ge onderworpen zijt, op Christus, als op den Oversten Leidsman uwer zaligheid en Voleinder des geloofs, och, dan kunt ge zooveel dragen en Iijden. Dan ziet ge bij oogenblikken uwe verdrukkers met medelijden aan, bij de gedachte: zij weten niet, wat zij doen.
Éénmaal zal aan dat alles een einde komen.
Het Iijden dezes tegenwoordigen tijd is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
De kennis van de waarheid doet u dit toestemmen, maar de praktijk der waarheid doet u dien overeenkomstig leven.
Gesterkt door de kracht der hoop, ziet ge door het geloof over alle verdrukking en lijden heen, om met den psalmdichter te getuigen: »De Heere is zoo getrouw als sterk; Hij zal Zijn werk aan mij voleinden.” De Heere, die Zijne kinderen van eeuwigheid heeft liefgehad, weet, wat hun op aarde wedervaart, — weet ook, wat de Zijnen van noode hebben. En het is Zijne belofte, dat Hij al het kwaad, dat in dit jammerdal hen treft, zal doen medewerken ten goede, dat Hij alles hun zal doen ten beste keeren, want Hij kan zulks doen als een almachtig God en wil het ook doen als een getrouw Vader.
Toch dient ook hierbij niet te worden vergeten, dat de beloften Gods ons niet ontslaan van waken en bidden.
Vandaar, dat de derde geloofswerkzaamheid, hier genoemd in het »volhardt in het gebed”, aan de beide eerstgenoemde onafscheidelijk is verbonden. De praktijk der godzaligheid openbaart zich nooit in ledigheid, nog veel minder in onverschilligheid, maar altijd in een leven, dat allerwege door geloofs werkzaamheid zich onderscheidt.
Een geloof zonder werken is een dood geloof.
Zoo is dan ook de oefening in geduld en lijdzaamheid maar niet iets, dat bij wijze van kunst verkregen wordt.
Geduldig zijn in de verdrukking moet ge niet slechts zoeken bij of verwachten van menschen met, zooals men dat noemt, een meegaand temperament. Neen, daartoe wordt gebed vereischt, ernstig en volhardend gebed.
Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.
De gewijde geschiedenis leert ons, hoe zij, die als voorbeelden van godzaligheid ons zijn beschreven, menschen van gebed zijn geweest. Van de eerste christengemeente lezen we: »zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden.”
» Bidt zonder ophouden”, is het apostolisch bevel voor alle tijden en voor alle plaatsen. Niet om, maar op het gebed wil de Heere Zijnen kinderen schenken, wat zij noodig hebben.
Het gebed is het krachtigste wapen tegen de verdorvenheden van uw eigen natuur, tegen elken vijand, die het op uw ondergang heelt aangelegd.
Hoe meer gij uw eigen zwakheid en gebrek bewust zijt en daarbij uwe volstrekte athankelijkheid van God, hoe sterker gij ook zult gevoelen de behoefte om met kracht uit de hoogte te worden aangedaan tot den strijd des geloofs, dien ge op aarde hebt te strijden.
Door te volharden in 't gebed maakt ge den vijand machteloos. Zoodra ge nalatig wordt in het bidden en waken, breekt de vijand door. Daartoe loert satan op de beste gelegenheid.
Hield het gevaar op, dan was de behoefte aan gebedsvolharding minder groot. Het gebed staalt en sterkt.
Daardoor verheerlijkt ge uw God, dien ge erkent als uw eenigen Redder en veiligen Leidsman.
Een biddend leven zal altijd een rijk gezegend leven zijn.
Een biddende gemeente is een voorbeeldige gemeente.
Het gebed is het voornaamste stuk der dankbaarheid.
Juist in het gebed zien we het geheim van de kracht en de vrucht der godzaligheid.
Aan stof tot bidden zal het een mensch, die de praktijk der godzaligheid beoefent, nooit ontbreken.
't Is immers niet slechts uw eigen nood en behoefte, waardoor ge, bij het licht des Heiligen Geestes, gedurig de behoefte aan 't gebed erkent! Neen, wie bewust is van zijn eigen behoefte, die kan niet onverschillig zijn tegenover den naaste.
Dan gaan ook de belangen van geheel Christus' Kerk u ter harte.
Dan gaat ge niet vrij uit tegenover de behoeften van land en volk. Geen grooter zegen voor een vorst en een vorstin, dan omringd te zijn met onderdanen, die volharden in het gebed.
En hoe gezegend is elke gemeente, waar door Gods genade niet slechts deze leer, maar deze praktijk der godzaligheid niet ontbreekt. Op Israëls noodgeschrei deed God groote wonderen! En nog tegenover al den nood der tijden, tegenover al de nood van Sion, zoowel als tegenover alles, wat u persoonlijk op aarde drukt en kwelt” zegt de Heere: "Opent uwen mond.”
Welk een onuitsprekelijke genade, steeds te mogen toegaan met vrijmoediglieid tot den troon der genade, als langs dien verschen en levenden weg, door Christus ontsloten !
Welk eene weldaad, met uw nood en ellende een toevluchtsoord te kennen onder de schaduw van de vleugelen des Almachtigen.
Onuitputtelijk is de troost, die daar vloeit uit deze heilfontein.
Zich verblijden in de hoop, geduldig zijn in de verdrukking, volharden in 't gebed! Moge dit de levenspraktijk zijn en worden van al onze lezers!
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1898

De Wekker | 4 Pagina's

De praktijk der godzaligheid 9

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1898

De Wekker | 4 Pagina's