Geschiedenis van de Kerk des Heeren in Nederland gedurende de laatste eeuw
Afdeeling 2 in strijd en lijden, 16
AFDEELING II.
In strijd en lijden.
XVI.
Broeder van Unen en nog een drietal met hem waren gevangen gezet, omdat ze de hun opgelegde boete niet betaalden. Des zondags moesten ze de godsdienstoefening in de gevangenis bijwonen, waar een predikant voorging, die behoorde tot de gemoedelijk liberale richting, die in die dagen zooveel kwaad deed. Hoe zij tegen dien kerkgang ook protesteerden, het baatte hun niet. Ze waren aan de wetten der gevangenis gebonden. Doch, zooals we gezien hebben, veel hinderde het hen ook niet, want ondanks alles, was de Heere hen nabij en gaf hen de ervaring van Zijne gunst. Ook van gratie was geen sprake. De zoon van een der gevangenen beproefde die voor zijn vader te verkrijgen, daar zij toch de boete nooit zouden kunnen betalen; maar het was tevergeefs. De vijandschap was te groot. En was het wonder, dat dit zoo was bij de burgerlijke overheid, waar de kerkelijke machten voorgingen in het aanstoken van den haat?
Dat de burgerlijke overheid ver ging in hare vijandschap, bleek wel uit eene publicatie, die te Hattem werd aangeplakt, en die aldus luidde:
„KENNISGEVING.
De waarnemende burgemeester, belast , met de politie der stad Hattem, brengt ter kennis van belanghebbenden, welke in hunne huizen verzamelingen van minder dan twintig personen tot het houden van godsdienstige oefeningen toelaten, dat hem van hoogerhand bevelen zijn toegezonden, onder welke bepalingen dezelve zullen gedoogd worden, en zich daarnaar niet gedragende, aan gerechtelijke vervolgingen zullen blootstellen. Deze zijn:
1o. dat het verboden is,
a. dat in dergelijke vergaderingen gehouden worden dezelfde of soortgelijke openbare godsdienstoefeningen, als door de erkende kerkgenootschappen in bepaaldelijk daartoe bestemde openbare gebouwen worden gevierd, en tot welk elk en een iegelijk vrijen toegang heeft, waarin een aan den geestelijken stand toegewijd persoon of leeraar in geestelijk ambtsgewaad optreedt, om het werk van den eeredienst of godsdienst te verrichten.
b. het inzamelen van gaven of giften tot standhouding van hunne oefeningen.
c. het bedienen der Sacramenten van doop en avondmaal; het inzegenen van huwelijken als anderszins.
d. het beroepen van leeraren en het benoemen van ouderlingen, diakenen enz. en het houden van catechisatiën.
e. de aanneming van lidmaten, en in één woord alles wat maar eenigszins kan gerekend worden tot kerkelijke- of eeredienst te behoren, of bij de uitoefening voor de eeredienst der erkende of wettige godsdienstige genootschappen gebruikelijk is, en deze vergaderingen zich enkel kunnen en moeten bepalen tot het zoogenaamde oefening-houden, waardoor verstaan wordt, dat eenige personen, in meerder of minder getal, doch altijd onder de twintig, (tenzij vergunning gevraagd en verkregen zal zijn dat getal te boven gaan), zich te zamen vereenigen om in stilte, met gesloten deuren elkander door onderlinge gesprekken, het lezen van den Bijbel, van psalmen, gezangen of andere godsdienstige werken of geschriften, het doen eener verhandeling of gemeenschappelijke mededeeling en overdenking hunner denkbeelden en gevoelens, over godsdienstige onderwerpen te leeren, te stichten en te oefenen, zonder verder eenige van die daden te verrichten, die hierboven als de kenmerken en eigenschappen eener eeredienst zijn opgegeven.
2o. wordt uitdrukkelijk verstaan, dat de samenkomsten tot het houden van oefeningen nergens anders mogen plaats hebben dan binnenshuis in bewoonde en gesloten ’ woningen en geenszins in schuren of soortgelijke gebouwen, als wordende alle openlijkheid der verrichtingen van die samenkomsten ten ernstigste verboden.
Hattem, den 17en September 1836.
De waarn. burgemeester voornoemd
(w.g.) W. G. VAN BRAAM.
Zoo was dus te Hattem het houden van godsdienstoefeningen geheel onmogelijk gemaakt. Hadden de predikanten de Cock, van Velzen en van. Raalts den haat der vijanden van het zuivere Woord Gods ondervonden, ook ds. Brummelkamp zou daarvan niet verschoond blijven. Want vijf-en-zestig soldaten werden te Hattem ingekwartierd, om te zorgen, dat de bovengemelde publicatie werd uitgevoerd. Van die vjjf-en-zestig man werden er tien naar de pastorie verwezen, zes kwamen er ten laste van den diaken Geerlings en eveneens zes van den man, bij wien de godsdienstoefeningen gehouden werden. Het huis van ds, Brummelkamp werd tevens tot wachthuis genomen, zoodat daar geregeld drie man aanwezig moesten zijn en één van hen des nachts op schildwacht moest staan. ’t Was dan ook een zeer gevaarlijk man, die dominé Brummelkamp! En op die wijze werd hij bewaakt van 26 November tot 5 December. Toen vertrokken de soldaten, maar van schadevergoeding was geen sprake. En dan zeide men nog wel, dat de wet moest worden gehandhaafd. Doch men vergat zeker, dat art. 212 van de grondwet, waaronder men in 1837 leefde, aldus luidde: „Alle kosten van de legers van het rijk worden uit ’s lands kas voldaan. De inkwartiering en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantiën, van welken aard ook, aan ’s Konings legers of vestingen, kunnen niet ten laste van éen of meer inwoners of gemeenten worden gebracht;” enz.
Art. 1 van het marsch-regiement d. d. 3 Augustus 1814 No. 33 (Bijv. op het Staatsblad II Deel bladz. 243) houdt in: „Alle militaire korpsen of detachementen van een behoorlijken marschorder voorzien, zullen bij derzelver aankomst in eenige stad of plaats door de zorg van den Burgemeester of Magistraat, overeenkomstig het reglement op de kazernering van onze landmacht, worden gehuisvest en, behoudens eene billijke schadeloosstelling, door de ingezetenen worden gevoed.”
Art. 73 van het » Reglement op de huisvesting van troepen”, van 26 Juni 1814 No. 1 (Bijv. op het Staatsblad II deel bladz. 216) bepaalt: „In de steden, waar geen kazernen zijn, of waar dezelve reeds zijn bewoond, zullen de troepen bij de inwoners, zonder onderscheid, uitzondering of voorrecht moeten worden ingekwartierd.”
Is het ons nu duidelijk hoe onwettig men de wet handhaafde? Het eene artikel, zelfs een bepaling van de grondwet, willekeurig op zij gezet, om door geweld een artikel van het Fransche wetboek van strafrecht, dat op gansch andere zaken betrekking had, schijnbaar te handhaven, maar alleen om aan zijn haat tegen den Heere en Zijn volk lucht te kunnen geven!
V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1898
De Wekker | 4 Pagina's