Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk der godzaligheid 16

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk der godzaligheid 16

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wreekt uzelven niet, beminden! maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Rom. 12 : 19

Niet aan eenig mensch, alleen aan God komt de wraak toe.
Een wraakzuchtig mensch is een vreeselijk schepsel. Wraakzucht kan de mensch als een verborgen vuur in zijn binnenste omdragen, langer of korter, waar niet zelden de sporen op ’t gelaat te lezen zijn, tot eindelijk, als God het niet verhoedt, de vlammen van het vuur, dat zoo lang verborgen bleef, naar buiten op ontzettende wijze openbaar worden. Niemand denke, dat de apostel in deze afmaning van wraak hetzelfde bedoelt als in vs. 17, waar hij aandrong om toch geen kwaad met kwaad te vergelden.
Dit is geheel iets anders. Niet zelden geschiedt dit in drift, zonder dat er van voorbedachten rade kan sprake zijn. Wie door een oogenblikkelijke daad van vergelding, hoe afkeurenwaardig ook handelde, kan vreeselijk groot berouw hebben, als men bij kalm nadenken zijn eigen dwaasheid en de treurige daaruit voortgevloeide gevolgen inziet. Dit is niet het geval met iemand, die zichzelven wreekt, om daardoor, tegenover geleden leed of schade, zelf als rechter optredende, zooals men dat noemt, zijn naaste dit betaald te zetten. Wraak geschiedt met overleg. Wraak doet denken aan Kaïn, die zijn broeder Habel doodde.
Wraak was het, die Jozefs broeders tot het besluit bracht, om den lieveling zijns vaders te martelen.
Wraak, zoowel als gierigheid en hebzucht, deed Judas zijn Heere en Meester verraden.
Wraak zoekt naar gelegenheid en zint op middelen om zeker te zijn, dat men zijn doel bereike.
Wraakzucht stopt de ooren voor de roepstemmen en waarschuwingen des Almachtigen, om gehoor te geven aan de stem des Boozen en op te volgen, wat booze hartstocht en ’t verdorven hart bedenken. Wraakzucht maakt den mensch, die zich daaraan overgeeft, blind, om als een hollend paard zichzelven in ’t verderf te storten en anderen de grootste ellende en namelooze smarten te veroorzaken.
Nergens wordt de keerzijde van de praktijk der godzaligheid zoo duidelijk in openbaar.
Dat de apostel hier niet kan bedoelen, dat het kwaad dan maar ongestraft moet blijven, hebben we reeds vroeger aangetoond.
En zou iemand denken, dat we door ons zelven niet te wreken tegenover leed en wreedheid, ons aangedaan, de goddeloosheid in de hand zouden werken, die wete en bedenke, dat de Heere op Zijn tijd en op Zijne wijze alle onrecht wreken en alle zonden straffen zal.
In plaats van zich te wreken, lezen we hier: »Geeft den toorn plaats.” Deze woorden zijn door de uitleggers der Heilige Schrift verschillend opgevat. Sommigen hebben gemeend, hierbij te moeten denken aan den toorn van zijnen tegenpartijder, wat dan zou bedoelen: geeft dien toorn plaats, ga er voor uit den weg, opdat er nog niet iets ergers geschiede.
Deze meening weerlegt echter zichzelven, aangezien de H. S. nergens leert, dat men het kwaad moet laten voortwoekeren, maar juist omgekeerd. Het is des Christens roeping den duivel te wederstaan en ’t kwaad te beteugelen, waar en wanneer men slechts kan. Of men kan die spreekwijze nemen in den zin van: laten bedaren.
Dan zou het beteekenen: geef den toorn plaats geef er tijd toe, tot die toornigheid zal zijn voorbijgegaan. Wacht tot zoolang met uw rede voort te brengen tegen den persoon, die op u toornde.
Maar juister opgevat komt het ons voor, als we hier niet aan toorn van een mensch, maar aan Gods toorn denken, al staat er dit in den grondtekst niet nadrukkelijk bij. Volgens deze opvatting komt de zin der woorden hierop neer: Tracht niet u tegenover alle leed en onrecht, u aangedaan, te wreken, maar geef het oordeel over aan God, die, als de Alwetende en Almachtige, daartoe alleen het recht heeft, en die eenmaal voor het oog aller stervelingen Zijnen uitverkorenen recht zal doen.
In dezen zin hebben zeer voorname uitleggers als Calvijn, Elsnerus en anderen deze woorden opgevat, en ons dunkt, dat dit het naast de bedoeling des apostels aantoont.
Het volgende gedeelte van dit vers bewijst dit. Daar lezen we: » Want er is geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere.”
Dit is, naar het gebruik der heilige schrijvers, de vrije aanhaling van wat we lezen in Deut. 32 : 35. Het in den tekst cursief’ gedrukte is door onze overzetters, duidelijkheidshalve ingevoegd. Letterlijk staat er: »Aan Mij de wraak.” Dat recht komt alleen Gode toe.
Hij is de Alwetende, maar tevens ook de Rechtvaardige en de Heilige, die een iegelijk zal vergelden naar zijne werken. Wie dit met zijn geheele hart gelooft, den Heere Zijnen God als zoodanig erkent, die kan en mag en zal verzekerd zijn, dat de Heere eens recht zal doen Zijnen uitverkorenen.
Wat kunnen er vele gevallen zich voordoen, waarin de Christen in dezen zwaar wordt beproefd. Riep de praktijk der godzaligheid daarbij niet om zich wel te onderscheiden van de kinderen der wereld, dan was er ook zooveel lijdzaamheid, voorzichtigheid en geduld niet van noode. Nu wat sterkt en ondersteunt in zulke omstandigheden van ernstige beproeving Gods kinderen ? Het geloovig zien op Christus, die in al het leed en in al het lijden, Hem aangedaan, met volkomen onderwerping aan den wil des Vaders Zijn lijden verdragen en aan den smartelijksten, smadelijksten en van God vervloekten dood zich heeft onderworpen.
Allen zijn niet altijd in de gelegenheid om zich tegenover aangedaan onrecht te wreken. Maar juist als ge daartoe wél in de gelegenheid zijt, dan zal blijken, of ge ook in dit stuk van de praktijk des geestelijken levens u naar den Woorde Gods leert gedragen.
Wees dan in het oog en in de schatting van anderen een dwaas, omdat ge naar hun oordeel uw recht, uw macht, uw invloed moest doen gelden, maar gedachtig aan dit zoo ernstige woord: » Wreekt uzelven niet,” zult ge u gelukkig gevoelen uwe zaken en belangen den Heere te kunnen aanbevelen en toevertrouwen.
Is het smartelijk onrecht te lijden, belogen, belasterd en op allerlei wijze benadeeld te worden door menschen, die u haten en vijandig zijn, te weten en te bedenken, dat dit om der waarheid, dat het om Jezus’ wil is, doet u verstaan, hoe de apostelen des Heeren zich konden verblijden, waardig geacht te worden, om Christus’ wil smaadheid te dragen. Hoe moeielijk ook voor het vleesch, toch is het zooveel beter alzoo te moeten lijden, dan anderen zulk lijden te veroorzaken. Wat zal die wraak des Heeren ontzettend zijn ten dage des gezichts. Reeds in dit leven zien we menigmaal, dat God de goddeloozen straft. Hoevele voorbeelden zouden hiervan zijn aan te wijzen uit de gewijde geschiedenis? En uit de ongewijde historie ? Voorbeelden als van Herodes, van Filips van Spanje en zoovele anderen moesten ieder mensch doen sidderen en beven.
Als der goddeloozen vreeze komt gelijk eene verwoesting en hun verderf aankomt als een wervelwind, dan zullen zij met alle werkers der ongerechtigheid vergaan, gelijk de stoppelen des velds! De lankmoedigheid Gods is groot. Lang kan de straf werden uitgesteld. Hoog kan het uitgaan met het verdrukken en benauwen der oprechten. Maar op Zijn tijd komt de Heere om het onrecht te wreken. We hebben iemand gekend, die schatrijk was naar de wereld, maar die voor een arme nooit iets kon missen.
Aan weelde, overdaad en zingenot werden schatten geofferd, maar voor een arme was het altijd: »niets,” en van belangen van het koninkrijk Gods wilde de ongelukkige in ’t minst niet hooren. Eindelijk aangetast door een vreeselijke ziekte, die maanden lang duurde, moest deze mensch van honger en gebrek sterven. Er was overvloed, maar er kon niets van gebruikt worden.
En nu stemmen we gaarne toe, dat we hoogst voorzichtig moeten zijn, gedachtig aan het voorbeeld van Job, om verband tusschen oorzaak en gevolgen in dezen te bepalen. Maar toch geschiedt er anderszijds ook niets bij geval en kunnen de omstandigheden zoo sterk sprekend zijn, dat ze u onwillekeurig aangrijpen.
De apostel, die de Christenen te Rome opwekt en aanspoort, om zichzelven niet te wreken, spreekt het op een andere plaats onbewimpeld uit, dat allen, die godzalig willen leven, zullen vervolgd worden. Dat is de strijd van de duisternis tegen het licht. Alle kinderen der duisternis haten het licht.
Hoe vrijmoediger ge belijdt, en hoe duidelijker gij er voor uitkomt een discipel of een discipelin van den Heere Jezus te zijn, hoe meer vijanden ge zult hebben.
Bedenke men intusschen dit eene nog: Niet alleen uwe daden, maar ook uwe gedachten en de overleggingen uws harten kunnen u schuldig maken voor God. » Wreekt uzelven niet,” ook niet in uw hart, door gedachten te koesteren en te voeden, waardoor ge voor de mensch wél, maar voor God niet vrij zoudt uitgaan.
Hierop lettend, blijkt, hoe uitgebreid de strekking is van dit stuk, dat tot de praktijk der godzaligheid behoort.
Daarom komt in de H. S. zoo menige opwekking voor, om toch met bedachtzaamheid en voorzichtigheid als kinderen des lichts te wandelen. Wie bewust is van zijn eigen zwakheid, zoowel als van den heiligen eisch des Heeren, die zal verstaan, wat van Alphen ergens zoo juist omschrijft als hij biddend belijdt:
»Ach mij! de zonde blijft aan ’t woeden;
»Mijn angstig hart
» Geraakt hoe langs hoe meer aan ’t bloeden
»En kwijnt van smart.

»Helaas! ik moet en kan niet strijden;
»Ik lig geveld,
»Eer ik mij heb, om ’t kwaad te mijden,
»Te weêr gesteld.

»Wat zou het eind zijn van mijn pogen?
»Een wisse dood.
»Zoo Jezus mij, door Zijn vermogen,
»Geen bijstand bood.

»Maar ach! Hij weet, hoe ’t mij aan krachten
»En moed ontbreek,
» Ja, hoe mijn ziel, in bange nachten,
»Om redding smeekt.

»Zijn macht alleen behoedt voor zwichten.
»Hij is het schild,
»Waarop de vijand zwaard en schichten
» Vergeefs verspilt.

»Ja, ’t is Zijne eer, met heil te omringen;
»Zoo wordt Zijn macht,
»Zelfs in de zwakste strijdelingen,
»Het meest volbracht.

»Herleef, mijn hoop! ’k zal triumfeeren,
»Dit blijft gewis!
»Maar daag’lijks uit mijne onmacht leeren,
»Wie Jezus is!”

J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1898

De Wekker | 4 Pagina's

De praktijk der godzaligheid 16

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1898

De Wekker | 4 Pagina's