Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (139)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (139)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Vriend!

Om de belangrijkheid der zaak voor onze dagen wil ik nog eenmaal U schrijven over Mondchristen.
Ik beloofde de vorige week het kenmerk aan te wijzen, waardoor deze man zich van de ware kinderen Gods onderscheidt.
Zijn waren aard tracht hij altijd te bemantelen, en weet hij gewoonlijk wonder wel te verbergen achter het masker van vroomheid.
Gij zoudt verkeerd over hem denken, indien gij zijn godsvrucht, oppervlakkig bezien, gering achttet.
Zelfs noemt hij U gaarne de kenmerken van de ware godzaligheid.
Dag aan dag gaat hij er op uit om anderer staat voor de eeuwigheid te onderzoeken en dan pretendeert hij de schaal der gerechtigheid te houden.
Hij onderscheidt precies, hoe zwaar een ander weegt in den godsdienst,
Zijt gij niet wel doorkneed in al de leerstukken, die hij u voorhoudt, dan staat het er slecht met u bij.
In één woord: hij is uiterst vroom, uiterst bestudeerd, een gladde kerel.
Vandaar, dat Getrouw zich eerst heel wat van hem voorstelde en tegen Christen zeide: „Wat.een wakker hoof.d,hebben wij daar ontmoet! Zeker, deze zal een voortreffelijk Pelgrim worden.”
Christen glimlachte evenwel een weinig en antwoordde: „Deze man, met wien gij zoo zijt ingenomen, kan er met gemak twintig, die hem niet kennen, met zijne tong vangen.”
Op de vraag van Getrouw of Christen hem dan kende, liet hij volgen: „Hem kennen ? Ja, veel beter dan hij zichzelven kent. Hij is een zoon van zekeren Mooi-praat; hij woonde in de Praatbuurt; en bij al zijn bekenden heeft hij den naam van Mondchristen uit de Praatbuurt; maar.al heeft hij een fijne tong, hij is niets minder dan een gevaarlijk mensch.”
Bunyan zet er onzen vinger bij en dwingt ons te erkennen, dat bij Geestes licht Gods volk zich niet behoeft te laten bedriegen.
Of gevoelt ge niet, hoe Bunyan telkens weer den nadruk legt op het pralen van Mondchristen ?
Woordenrijk is hij genoeg.
De zinnen golven hem in stroomen over de lippen.
Hij loopt Buurthuizen met zijn gesprekken af.
Laat mij u nog even Bunyans woorden zelve aanhalen:
„Hem (Mondchristen) geldt het woord; zij zeggen het wel, maar zij doen het niet, terwijl gij weet, hoe waar het is „dat het koninkrijk Gods niet gelegen is in woorden maar in kracht.”
Hij praat mede over gebed, bekeering geloof en wedergeboorte, maar als het op meer dan praten aankomt, is hij in deze dingen een vreemdeling.
Ik heb in zijn gezin verkeerd en hem zoo binnen- als buitenshuis gadegeslagen, en ik weet dat wat ik van hem zeg, de zuivere waarheid is.
Zijn huis is even ontbloot van godsvrucht als het wit van een ei van smaak.
Het gemeen zegt achter zijn rug: „een heilige hij de menschen, maar een duivel in huis,” Dit ondervinden dan ook zijne arme huisgenooten maar al te goed, hij is gemeenlijk zoo norsch en onredelijk in den omgang met zijne dienstbaren, dat zij niet weten, hoe te doen en hem aan te spreken.
Ieder, die zaken met hem deed, zegt, liever met een Turk dan met hem te doen te hebben, want dat zij er dan zeker beter met hem zullen afkomen.
Als hij er maar eenigszind kans toeziet, zal deze Mondchristen verdrukken, bedriegen, om den tuin leiden en tekort doen, wien hij kan.”
Zeggen en doen zijn twee.
Terecht merkt Christen op: „gelijk het lichaam zonder de ziel een doode romp is, zoo is ook het zeggen, als er niet meer bijkomt, niets anders dan een doode romp.
De ziel van den godsdienst ligt in zijne beoefening, in zijne toepassing op het leven.
Hiervan weet Mondchristen niet; hij meent, dat hooren en spreken iemand tot een goed christen maken zullen; en zoo bedriegt hij zijn eigen hart.
Het hooren is maar als het zaaien des zaads; praten is geen genoegzaam bewijs, dat er in waarheid vrucht in hart en leven is; en laat toch de gedachte ons geheel doordringen, dat de menschen in den dag des oordeels uit de vrucht zullen gekend en geoordeeld worden.
Dan zal het niet zijn: hebt gij die en die waarheid geloofd, maar bestond uw geloof enkel in woorden of in werken? en naar onze werken zal het oordeel zijn. Het einde der wereld wordt bij onzen oogst vergeleken, en gij weet, in den oogst is het alleen om vrucht te doen.
Niet, dat iets voor God aannemelijk of Hem welgevallig zou kunnen zijn, wat niet vrucht des geloofs is, maar ik zeg dit enkel, om u te toon, hoe zonder beteekenis of waarde in dien dag het praten van Mondchristen wezen zal.
Paulus noemt sommige menschen, en dat zullen veel zulke Mooipraters zijn: „een klinkend metaal en een luidende schel, zaken, die hij elders rangschikt „onder de levenlooze dingen, die geen geluid geven.”
Dingen zonder leven, dat is, zonder het waren geloof en de genade des Evangelies, dingen, die dus nooit een plaats zulten ontvangen in het Koninkrijk der Hemelen te midden van hen, die kinderen des levens zijn, al klinkt hunne stem bij hun fraai redeneeren ook als de tong eens engels.”
Getrouw stond versteld bij deze klare onthulling door Christen van het ware karakter van Mondchristen.
Hij vroeg dadelijk, wat hij doen moest, om van hem ontslagen te worden, waarop Christen hem dezen raad gaf: „Ga tot hem en knoop met hem een gesprek aan over de kracht der godzaligheid.
Als hij deze zal erkend hebben, en hij zal dit met woorden geheel en ten volle, vraag hem dan op den man af, of, en waarin die kracht in zijn hart, ia zijn huis of zijn verkeer zichtbaar is.”
Waarde vriend! u ziet wel, en wij wezen er al meer op: Bunyan, levende in onze dagen, zou wel dagwerk hebben om de Mondchristenen van zijn deur te weren.
Een geloof zonder de werken is een dood geloof.
Die werkèn moeten in hart en huis,in Kerk en maatschappelijk leven openbaar worden.
Zwak iu hunzelven, verfoeilijk vanwege hunne zonden, roept de Heere Zijn volk om in Zijne mogendheid als strijdbare helden, als getrouwe getuigen en als voorbeelden van de kracht der godzaligheid te wandelen te midden van een krom en verdraaid geslacht.
Zij het U en mij uit genade gegeven.!
Met broedergroet, t.t

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (139)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1899

De Wekker | 4 Pagina's