Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Scheiding en Doleantie (XII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Scheiding en Doleantie (XII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongetwijfeld moet volgens ds. van Andel, »de zucht tot scheiding, die zich bepaaldelijk in de Gereformeerde kringen openbaart, als een hoogst ongunstig verschijnsel worden aangemerkt.”
Hieraan laat hij voorafgaan de erkenning, »dat men voorzeker naar samensmelting kan staan om redenen, die den toets van het heiligdom niet kunnen doorstaan; men kan, zoo zegt hij, in vereeniging alleen of allernaast de verhooging der kracht als godsdienstige en staatkundige partij beoogen en zich vereenigen met het oog op belang.” Maar hoe dit zij, zegt de schrijver, „dat neemt niet weg, dat er eene vereeniging uit heilige drijfveeren is, naar welke al wat Christen, heet, met allen ernst heeft te jagen.”
Deze met vette letter gedrukte woorden, laten we opzettelijk zoo drukken, omdat ze zoo overwaardig zijn goed onder de oogen gezien te worden. Eene vereeniging, die, wars van alle politieke kansberekening, zonder eenige nevenbedoeling, voortspruit uit éénheid des geloofs, eenheid van belijdenis, en mitsdien uit éénheid der oprechte liefde, die kan niet anders bedoelen dan de eere Gods, en het heil van den naaste.
Zulk een beginsel is niet uit den mensch maar uit God. Het kenmerkt zich allereerst en allerduidelijkst hierdoor, dat men zich alleen en onvoorwaardelijk aan de uitspraken der goddelijke waarheid onderwerpt.
Wie zulk eene vereeniging niet wil, maar veeleer tegenstaat, is en handelt in strijd met Gods heilig Woord, in strijd ook met hetgeen De belijdenisschriften van Christus’ Kerk leeren. De grond voor zulk een tegenstand kan nooit anders dan een valsche, een onware, een door en door veroordeelenswaardige zijn. Zulk eene vereeniging is door de Christelijke Gereformeerden altjjd gezocht en begeerd. Daardoor was in 1869 de vereeniging tusschen twee kerkelijke groepen zoo spoedig en zoo gemakkelijk tot stand gekomen. Men stond toen in een geheel andere verhouding tegenover elkander als in 1892. Steeds is door de Christelijke Gereformeerde Kerk beweerd, en we beweren het nog, alle Gereformeerden behooren bij elkander.
Onder onze tegenstanders zijn er velen, die hetzelfde beweren. Doch wat is het geval: ieder heeft zijn eigen uitlegging. Hervormde vrienden hebben er de Christ. Geref. menigmaal een verwijt van gemaakt, dat de »afgescheidenen” de Kerk hebben verlaten, en daarmeê »het erf der vaderen hebben prijs gegeven. »Men had in de Kerk moeten blijven,” zegt men dan, »dan hadden we samen de modernen en al wat er niet in behoort, uitgedrongen.”
De »afgescheidenen” verlieten echter het genootschap om bij de kerk te blijven. En dat het een ijdel droombeeld was om langer op herstel van de Kerk in de Kerk te hopen, heeft onder meer wijlen de heer Elout van Soeterwoude, bij zijn overgang tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, naar waarheid aangewezen.
Doleerende vrienden van ’86 hadden een andere opvatting, gelijk reeds uit onze voorgaande stukken over dit onderwerp is gebleken.
Ook zij gaven de hoop op herstel van de Herv. Kerk op, maar veroordeelden het werk van ’31 en meenden nu zelf de aangewezen personen te zijn om eens te gaan aanwijzen, wat Gereformeerd is, zoowel in zake de leer als in betrekking tot het kerkrecht. Met zijn kerkrecht liep men echter spoedig vast. Theorie en praktijk bleken twee te zijn. En toen men door het verlies der bekende processen van zijn eerste actie moest afzien, werden de bakens verzet en begon een tweede actie. Deze leidde, gelijk gebleken is, tot hetgeen men vereeniging noemt van »Scheiding en Doleantie.”
Dat die vereeniging echter uit »heilige drijfveeren” was, naar welke, volgens ds. van Andel, »al wat Christen heet, met allen ernst heeft te jagen,” hebben we steeds betwist. En wat is daartoe sterker bewijs, dan hetgeen dr, A. Kuyper indertijd zelf schreef, toen hij in antwoord op bedenkingen tegen het optreden der Doleantie gemaakt, antwoordde: als we zoo niet hadden gedaan, Konden we in één trek niet zoovele duizenden hebben meegekregen. De stelling, dat het doel de middelen heiligt, zal toch ds. van Andel ook wel niet ouder de »heilige drijfveeren” tot kerkelijke vereeniging teller. En als v. A. dan verder gaat zeggen: «Ongetwijfeld moet de zucht tot scheiding van elkander, die zich bepaaldelijk in de Gereformeerde kringen openbaart, als een hoogst ongunstig verschijnsel worden aangemerkt,” dan is dit voor ieder, die nadenkt en met de werkelijkheid rekening houdt, zeer verklaarbaar.
Door »de Gereformeerde kringen” bedoelt ds. v. A. ongetwijfeld, wat men van die zijde onder „de Gereformeerden” verstaat, namelijk de Kerken A en B.
Bedenkt men dan dat er nu, zeven jaren na 1892 nog een menigte belijders, leden van Kerk A zijn, die nog niet eens goed weten, hoe eigenlijk de zaken in ’92 zich hebben toegedragen, dan verwondert het althans ons niet, dat zij, die hoe laat dan ook, nu nog goed en helder inzicht in de geschiedenis krijgen, alles behalve op hun gemak zijn.
We durven zelfs beweren, en we doen dit mat besliste overtuiging, dit zij die uit beginsel Christelijk Gereformeerd waren, nooit, nooit, nooit met den tegenwoordigen toestand op kerkelijk gebied worden verzoend.
Volkomen zeker zijn we er zelfs van, als velerlei omstandigheden het niet verhinderden, dat men met honderden en met duizenden gelijk brak met het kerkverband, dat nooit vrijwillig gekozen, maar den leden als onmondigen is voorgeschreven. Men heeft echter maar niet aanstonds en overal mannen, die weten te leiden, te organiseeren, met raad en daad te helpen.
Gemis daarvan doet velen zuchten, klagen en smart lijden, zonder dat men tot ge-wenschte verandering komt.
Toch geschiedt er ook in dezen niets bij geval. Des Heeren raad zal bestaan. Dat er hiertegenover ook een zondige zucht tot scheiding bestaat, erkennen we van harte. Hierover een volgenden keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Scheiding en Doleantie (XII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1899

De Wekker | 4 Pagina's