Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gelooven zonder zien (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelooven zonder zien (I)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben.” Joh. 20 : 29b

Thomas geloofde, omdat hij zag. Toen de andere discipelen tot hem zeiden: »Wij hebben den Heere gezien,” zeide Thomas tot hen: »lndien ik in Zijne handen niet zie het teeken der nagelen en mijnen vinger steke in het teeken der nagelen en steke mijne hand in Zijne zijde, ik zal geenszins gelooven.” Dat was een zwakheid, een gebrek in het geloof van Thomas. Jezus keurt dien eisch, door Thomas gesteld, af en wijst voor alle volgende eeuwen aan, waarin het ware geloof bestaat.
Dat Thomas zich thans weer in den kring der discipelen bevond, bewijst wel, dat hij aanvankelijk tot andere gedachten was gekomen.
Nu hij in den goeden weg was, deelt hg met de anderen in de openbaring van den Heere, die uit de dooden is opgestaan.
De discipelen moesten niet alleen voor zichzelven gelooven, maar zij moesten ook tot anderen getuigen van hetgeen zij gehoord en gezien hadden.
Het lichamelijk zien kan echter slechts kort duren. Jezus zou van de aarde worden verhoogd. Hij ging heen, waar Hij te voren was.
Van zien kan dan als zoodanig geen sprake meer zijn.
Daarom zalig zij, en zij alleen, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben. Wat verklaarbaar is in Thomas, is daarom nog niet verschoon baar. Gelooven zonder zien, dat is en blijft na Christus’ verheerlijking de eisch des Heeren. Moeilijk heet dit voor den één, onmogelijk zelfs voor den ander, gemakkelijk en aangenaam voor ieder, die zich maar onvoorwaardelijk wil buigen voor de uitspraken van des Heeren Woord.
Gelooven zonder zien is immers geheel wat anders als gelooven zonder grond. Neen, dat wordt door den Heere van ons, Zijne schepselen, niet geëischt. Iets te gelooven zonder grond is louter dwaasheid, inbeelding, fantasie. Dat is, om het eens zoo uit te drukken, het geloof der goddeloozen. Zij gelooven, dat er geen God is. En die nog zeggen wél te gelooven aan het bestaan van God, die denken zich een godheid, die niet bestaat. Dat is niet alleen iets gelooven zonder grond, neen, het is meer. Het is de waarheid, ons zoo duidelijk geopenbaard, tegenspreken en verdraaien, en dat tot hun eigen verderf. Jezus’ oprechte discipelen en discipelinnen hebben grond, vasten en onbedriegelijken grond voor hun geloof.
Die grond is bet getuigenis des Heiligen Geestes in het Woord, ons gegeven.
Al de Schrift is van God ingegeven. De heilige mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben die woorden gesproken.
De Schrift heeft daarom goddelijk gezag.
Het feit van de opstanding des Heeren rust op het getuigenis der profeten en apostelen. Het rust op het getuigenis van hen, die aanschouwers geweest zijn’ van Christus’ heerlijkheid. Van groot belang is het, dat we onder die getuigen ook een Thomas hebben, van wie niemand zeggen zal, dat hij lichtgeloovig was. Integendeel, zoo iemand, dan was het juist deze discipel, wien het gelooven zonder zien onmogelijk scheen.
Nu echter Thomas zich weder op het rechte pad bevindt, deelt hij met zijne medebroederen in den zegen van des Heeren openbaring.
De Heere kent de zwakheid van dezen discipel, onderwijst hem vriendelijk en toch ernstig, en zoo moet alles nog weer medewerken ten goede.
Dit onderwijs toch is te allen tijde voor geheel de Kerk des Heeren van zulk een onschatbare waarde geweest.
De mensch is een redelijk, maar ook een zinnelijk schepsel. ’t Ligt bij ieder zoo voor de hand, de orde des Heeren te willen omkeeren.
Daarin openbaart zich de zondigheid van ’s menschen natuur. Berst zien en dan gelooven, zegt de mensch. Neen, zegt de Heere, zalig, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben.
Jezus te zien, Hem met de oogen des lichaams te aanschouwen als den Heere, die opgestaan is uit de dooden, kon wél het deel zijn van Christus’ eerste getuigen, maar dat kan onmogelijk te beurt vallen aan allen na hen. Het evangelie moet gepredikt worden aan alle volken. Uit alle geslachten, talen en natiën zal de Heere Zijne gemeente vergaderen. Doch wie als een Filippus zou zeggen en blijven zeggen: »Toon ons den Vader en het is genoeg”, die zou daarmede bewijzen Christus niet te kunnen; want de Vader openbaart zich in en door den Zoon en door den Heiligen Geest.
Toen Christus nog omwandelde op aard-;, bewees Hij door woorden eu werken, dat Hij was de Zoon des levenden Gods. En nu de Heere is gestorven, maar ook opgewekt en verheerlijkt, bewijst Hij nog bij den voortgang te zijn Int Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente.
Alleen door het geloof in Hem kan een zondaar zalig worden. Met die prediking zijn de apostelen opgetreden in de wereld.
In die prediking lag het antwoord op de vraag van arme, verlegen en voor God verslagen zielen, die als de stokbewaarder van Filippi vraagden: »Wat moet ik doen opdat ik zalig worde?”: » Geloof in den Heere Jezus, en gij zult zalig worden.”
Gelooven zonder zien, daarin is alles begrepen, wat een verlegen zondaar noodig heeft.
Gelooven zonder zien, niet in dien zin, alsof daarmede slechts bedoeld is een louter voor waar houden van alles, wat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Neen, gelooven, dat alleen in een bloote toestemming van de waarheid bestaat, is slechts een historisch geloof. Aan zulk een geloof wordt nergens in de Heilige Schrift de zaligheid toegekend. Daarom komt het bij gelooven er op aan, hoe men gelooft.
Gelooven in den goeden zin van het woord is met zijn hart op God vertrouwen. Zulk een geloof is een werkzaam geloof. Zoo openbaart het zich in en bij allen, die met de genade des geloofs worden bedeeld.
Hoe onderscheiden ook in trap en mate, altijd is en blijft het levend geloof onderscheiden van een dood geloof.
Gelooven zonder zien is gelooven op het gezag van het eeuwig blijvend Woord van God. Dan gelooft ge, wat de Heere in Zijn Woord zegt, ook al kunt ge vele dingen, daarin geopenbaard, met uw verstand niet doorgronden. Het ware geloof vraagt niet: hoe kan dat zijn, maar het erkent: zoo is het; want de Heere heeft het gesproken.
Daarom, al kunt ge Jezus niet zien op een wijze als waarop Thomas en de andere jongeren des Heeren Hem hebben gezien, dat behoeft geen hinderpaal te zijn om u evenzeer overtuigd en verzekerd te houden, dat Jezus waarlijk uit de dooden is opgestaan en eeuwig leeft. Trouwens hoeveel is er niet, dat ge gelooft, zonder het gezien te hebben. God is een Geest, dien we ook niet zien kunnen. Uw ziel, die ook een geest is, kunt ge evenmin aanschouwen. En toch twijfelt ge niet, of ge wel een ziel hebt en of er wel een God is.
Den eisch te willen stellen om eerst te zien en dan te gelooven, mag in naam en in schijn wetenschappelijk heeten, in werkelijkheid is het dwaasheid. En toch stemn duizenden, die onder het licht des evangelies leven, in deze dwaasheid.
Anderzijds is het ook waar, dat wat gemakkelijk schijnt, daarom nog niet gemakkelijk is. Gelooven zonder zien, gelijk de Heere bedoelt, is vrucht van Gods genade en ontferming. Dat wordt uit een boek niet geleerd. Dat erven de kinderen niet van hunne ouders.
Dat wordt niet door kunst en inspanning verkregen. Het is ook voor al de schatten der wereld niet te verkrijgen.
Gelooven zonder zien leert de Heere Zijne kinderen door Zijn Geest en Woord. En door God zelf geleerd, trekt ge voor uw eigen zieleleven allereerst de bate van dit dierbaar geloof.
Dan zegt ge niet: »Och, was Jezus nog op aarde, ’k vloog dan ijlings naar Hem heen”, dan ziet ge door het geloof vertrouwend op tot uw Verlosser en verhoogden Middelaar.
Werkzaam door het geloof met Zijne dierbare beloften, wordt het geloof uw geestelijk gezichtsvermogen, waardoor ge aanvankelijk den Koning in heerlijkheid aanschouwt. Dat geloof is het middel, waardoor ge in een levende gemeenschapsbetrekking tot Christus staat. Vragen anderen: wat dunkt u van den Christus ? of twist men over Zijn persoon, Zijn Woord en werk, gij geniet door Gods genade de vrucht van dat geloof, waardoor ge Hem zijt ingelijfd en op het innigst als lid van het lichaam aan Hem, die het Hoofd is, verbonden zijt.
Wat dat gelooven zonder zien vermag, is maar niet met een paar woorden te zeggen. Als een Johannes getuigt, dat het geloof de wereld overwint, en als we elders lezen, dat alle dingen mogelijk zijn dengene, die gelooft, dan blijkt reeds hieruit duidelijk genoeg, van welk eene kracht en beteekenis het geloof is. En waar blijkt dit duidelijker uit dan uit de praktijk van het leven zelf?
Welk een groot stuk wereldgeschiedenis trekt de apostel Paulus in Hebreen elf in een kort bestek saam! En welke groote en heerlijke dingen worden ons daar uit het leven van die voorbeelden der geloovigen vermeld. Wat geen wetenschap dezer wereld kan oplossen, wat den wijzen en verstandigen dezer wereld verborgen is, dat zien we naar Gods vrijmachtig welbehagen den kinderkans geopenbaard. Het ongeloof mag dit bespotten en verachten, maar dat doet de waarheid zelve er even goed om voortbestaan.
God de Heere handhaaft Zijn eigen eer, Zijn eigen Woord, hoe menschen zich daar ook tegen trachten te verzetten.
Het gevoel kan de ééne mensch den anderen niet geven. Het gezicht en het verstand evenmin. Maar wel kan ieder zien, die het zien wil, hoe hoogst gelukkig de geloovige mensch is, in onderscheiding van allen, die ’t geloof missen. Allerduidelijkst wordt dit openbaar in verdrukking en tegenspoed, in nood en gevaar.
Waar voor menschen alle hulp en uitkomst verloren en onmogelijk schijnt, openbaart de Heere Zich als die God, die alles vermag, bij Wien uitkomsten zijn zelfs tegen den dood.
Wie gelooft zonder zien, trekt als Israël op de zee aan, zonder het vraagstuk te kunnen oplossen: hoe komen we aan de overzijde?
Zoo kan Abraham den berg beklimmen met het mes in de hand, waar hij Izak meê zou slachten, al bad de Heere ook gezegd, dat in hem alle volkeren der aarde zouden gezegend worden.
Als er aan de ééne zijde van het schip niets gevangen wordt, werpen Jezus’ discipelen op des Heeren Woord het net aan de andere zijde, eu zij zien na veel teleurstelling hun arbeid rijk beloond.
Gelooven zonder zien doet U een verre toekomst van nabij beschouwen, maakt het onzichtbare zichtbaar’, doet de duisternis in licht veranderen. Al kent ge bij goddelijk licht U schuldig aan alle Gods geboden, al moet ge, ziende on uzelven, zeggen, dat alle hoop op behoud voor eeuwig verloren is, door het geloof in Christus ziet ge uw schuldregister aan ’t kruis verscheurd, uwe zonde uitgewischt, uwe zaligheid in en door Hem zoo volkomen gewaarborgd, dat ge met den psalm dichter zegt: »De Heere, zoo getrouw en sterk, zal ook aan mij Zijn werk voleinden.” Om met den profeet uit Israël te kunnen zeggen: »Als ik in duisternis zal gezeten zijn, zal de Heere mij tot een licht zijn,” moet ge gelooven zonder zien. Dan grijpt ge de belofte Gods aan, en ge vertrouwt U met lot en weg voor het heden en voor de toekomst zoo geheel, volkomen en onvoorwaardelijk uw Ontfermer toe, dat ge u veilig gevoelt zelfs in het grootste gevaar.
Tegen zulk eene levenspraktijk en tegen zulk eene levensopenbaring zien anderen aan, gelijk op wetenschappelijk gebied een ongeleerde tegen een kunstenaar. Dat een ander in onderscheidene talen zijn gedachten kan uitdrukken en in die onderscheidene talen met anderen kan spreken, is voor iemand, die dit slechts in ééne taal, en dan meestal nog zeer gebrekkig, kan, schier onbegrijpelijk. Maar nog veel onbegrijpelijker moet het zijn voor een mensch, die daar zelf niets van bezit, te zien en te hooren, dat in armoede rijkdom, in droefheid blijdschap, in den dood het leven kan zijn.
Toch is dit zoo. Het wordt geleerd en gekend door allen, die het onderwijs van Christus verstaan: Zalig zijn zij, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben.
Die zullen niet slechts zalig worden, neen die zijn reeds zalig, naardien ze de beginselen der eeuwige vreugd reeds hier in hun hart gevoelen en mitsdien de zaligheid in beginsel genieten.
Hier is en blijft het dan gelooven zonder zien, maar éénmaal zal dat gelooven verwisseld worden in aanschouwen. Eenmaal zal ieder door Jezus verloste zondaar en zondares den Heere aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. Thomas zag, en de andere discipelen zagen met hem, de teekenen der nagelen in de handen en voeten des Heeren.
Wat zal dat zijn, als ook gij eens daaraan Hem zult erkennen, die U kocht met Zijn dierbaar bloed!
Hier kennen Gods kinderen slechts ten deele, maar dan zullen zij kennen, gelijk ook zij gekend zijn.
Meer dan menigeen vermoedt, is het gebrek van Thomas de kwaal, waaraan zoo velen lijden. Vanwaar anders die twijfelmoedigheid, dat- angstig vreezen, dat angstvallig zien aanstellen van zoovelen, in wie het toch zoo duidelijk is, dat de Heere bet goede werk in hen heelt begonnen. Wat menschen u zeggen, gelooft ge, maar wat de Heere u zegt, dat zult ge betwijfelen ?
O, dat ongeloovig zijn van de geloovigen, wat doet hen dat veel genot derven, veel vreugde missen en gedurig in verlegenheid verkeeren! Vandaar dat het zulk eene ernstige waarschuwing is voor alle oprechten van harte, die van den dood zijn overgegaan in het leven: »Zijt niet ongeloovig, maar geloovig.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Gelooven zonder zien (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1899

De Wekker | 4 Pagina's