Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kenteekenen der wedergeboorte (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kenteekenen der wedergeboorte (I)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Elke ziel, door den Heere bewerkt, acht haar heil van zooveel gewicht, dat onzekerheid hare kwelling is. Meermalen bestreden vraagt zij naar kenteekenen, waaraan zij ontdekken kan of zij wel waarlijk genade bezit. Vele zijn de slingeringen en de bestrijdingen. Zoo menigmaal komt de vraag voor den geest: indien ik wedergeboren was zoude ik dan nog zoo kunnen handelen, of zoo gevoelloos zijn, of voor zulke booze gedachten en begeerten vatbaar? Het gewicht der eeuwigheid dringt dan tot de vraag: »boe kom ik tot zekerheid?”
Die slingeringen zijn het menigvuldigst hij menschen, die op hun gevoel leven. Hunne ervaringen zijn inplaats van Christus, hun steun. Missen zij die dan zijn er tijden van donkerheid. Zij zoeken hulp en raad bij anderen, en hooren hoe die geleid zijn. Zóó hebben zij bet niet ondervonden, en in plaats van vertroost te zijn, is de ziel nog meer ter neder geslagen.
Zonder twijfel zijn bizondere ervaringen van Gods nabijheid begeerlijk. Er kan geen geloof zijn, of er is ervaring. De Schrift zegt: » het geloof werkt bevinding”, en wie zegt te gelooven, maar geene bevinding kent, misleidt zichzelven. Indien echter de mensch van gevoelige oogenblikken zijn genadestaat laat afhangen, is hij zeker op verkeerden weg. Toen de discipelen op den berg waren, wilden zij wel tabernakelen bouwen] voor Mozes en Elia. Het was hun zoo goed, zoo zalig in de nabijheid dier godsmannen, doch de wolk kwam en zij zagen niets dan Jezus alleen. Dat moet de vrucht van elke^bevinding zijn, dat wij met verlies van alles Hem, de Heere overhouden. Ons hart is heden zus en straks weder zoo; God is meer dan ons hart.
Onze Gereformeerde leer is, dat de zaligheid niet in ons moet gezocht worden maar buiten ons in Christus Jezus.
Ik hoorde onlangs een waar woord uit den mond Van eene moeder, die van het sterven harer dochter verhaalde. Er was tot haar gesproken ter harer vertroosting, dat zij zoovele beloften had gehad, en baar antwoord was: »Moeder! ik moet niet de beloften hebben maar den Belover.” Dat was gezonde taal. In die ziel was licht des Geestes opgegaan. Niet eenige ervaring, waarmede wij ons kunnen misleiden, maar de Heere Christus als Middelaar en Zaligmaker is alleen vaste steun.
Toch is g en heil in een Christus buiten ons, maar in den Christus in ons, Zender levensgemeenschap met Hem is er geene zaligheid. Hij moet ons leven zijn en wij leven in Hem, Nu is de vraag: waaruit weten wij dat? Waaraan kunnen wij onszelven beproeven? De Schrift zegt toch: » Beproeft uzelven nauw, ja zeer nauw.” En in de grooten dag zullen er zijn, die zeggen: »Heb ik in Uwen naam geene duivelen uitgeworpen en in Uwen naam vele klachten gedaan” terwijl de Heere zeggen zal: »Ik heb u nooit gekend.” Hoe worden wij dan voor zelf misleiding bewaard ?
Mijn lezer! de Schrift zegt: »God zij waarachtig, maar alle mensen leugenachtig.” Gij houdt uwen Bijbel voor het Woord van God. Zoo hebt gij dan ook aan uwen Bijbel te vragen om raad, om licht in eene zaal; zoo hoogst gewichtig en biddende uzelven op dien toetsteen te leggen. God wilde niet in onzekerheid laten en heeft er voor gezorgd, dat ook in dezen donkeren weg Zijn Woord u een licht geven zou. Het is dezelfde Johannes, die voor ons het woord Ges Heeren tot Nikodemus bewaard heeft: »indien gijlieden niet wederom geboren wordt, gij kunt het koninklijk Gods niet zien.” De Apostel zal u niet misleiden. Hij neemt de zaak niet zoo lichtvaardig op. Hoort slechts; als hij hen zal noemen, dien de macht gegeven is kinderen Gods te worden, zegt bij dat dit het deel is van zoovelen Hem aangenomen hebben. Opdat men niet te lichtvaardig denken zal van dat aannemen verklaart bij, dat deze zijn degenen, die in Zijnen naam gelooven. Ook dat »gelooven« kan tot zelfmisleiding strekken en men te gemakkelijk zich in het bezit er van achten. Daarom verklaart Johannes het nader met deze woorden: »die niet uit den bloede noch uit de wil des vleesches, noch uit den wil des mans maar uit God geboren zijn”. (Joh. 1 : 12 en 13.) Gij gelooft niet, als gij het zelf werkt, als het uit uw wil en werk voortvioeit, maar als de Heere God het in u te weeg brengt door Zijne herscheppende macht en Hij u een nieuw schepsel maakt.
Aan een Godsgezant, die het zoo ernstig opneemt, kunnen wij ons zeker wel toevertrouwen, of liever aan een man, die door den Gsest Gods in alle waarheid geleid wordt.
Laat ons dan zien, wat deze Johannes ons opgeeft de kenteekenen van een wedergeboren mensch te zijn.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Kenteekenen der wedergeboorte (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1899

De Wekker | 4 Pagina's