Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan een vriend te Ulrum (155)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een vriend te Ulrum (155)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Vriend!

Het zal u, hoop ik, na al wat ik over de Armenische „kwestie” schreef, glashelder zijn, dat de Turken met hun Sultan aan het hoofd, terecht één groote moordenaarskliek mag genoemd worden.
De Armenische gruwelen vormen een bladzijde in de wereld- en kerkgeschiedenis dezer eeuw, met bloed geschreven.
Onze broeders stierven met duizendtallen den marteldood.
Welke houding hebbende christennatiën aangenomen tegenover den Sultan?
Hoe bekeek de beschaafde wereld do Armenische kwestie?
Wel, on hiermee is alles gezegd, zij bekeek ze.
En bij bekijken bleef het.
Als enkeling slingerde Gladstone den Sultan het woord „moordenaar” naar het hoofd, en voorts haalden de regeer in gen er de schouders over op.
Meer werd er niets gedaan ?
Ja toch.
Als tusschenbedrijf vereerde de Duitsche keizer den Sultan met een vriendschappelijk bezoek.
Bij ons, in ons vaderland gebeurde nog iets anders.
Misschien ia het u bekend, dat de gruwzaam vervolgde Armeniërs het medelijden van de christenen in Europa trachten op te wekken.
Een hunner, professor Minas Tchéraz, ondernam te dien einde een tocht door Europa.
Op dien tocht overschreed hij onze grenzen en vertoefde vóór ettelijke weken in den Haag.
Behalve deze professor bevonden zich er ook een paar Jong-Turken.
De laatste zjju een paar afgevaardigden van een partij in Turkije, bestaande uit personen, die ontevreden zijn over de daden der Turksche Makomedanen.
Zij verafschuwen de wreedheid en onmenschelijkheid der Turksche Regeering en protesteer en tegen haar wanbestuur.
Ook zij ondernemen een propagandatocht door Europa.
Die tochten jagen den Sultan in het harnas. Dij is boos en bevreesd.
Professor Tchéraz en de Jong-Turken bezorgen hem haast de nachtmerrie.
Of zou het soms zijn kwaad geweten zijn!
Toen hij hoorde, dat de mannen, die hij als zijn vijanden beschouwt, zich in den Haag bevonden, waar de Vredesconferentie vergadert, peinsde bij op middelen om het gevaar, dat voor hem dreigde, af te wenden.
Een Engelsch blad bevatte over deze zaak een treffend bericht.
De Sultan moet onze regeering oen gunstige regeling aangeboden hebben van de Mahomedaanscbe moeilijkheden in Java, als zij Tchéras en de Jong-Turken over de grenzen zette.
Natuurlijk zijn de hier vertoevende Jong-Turken en de professor van deze poging niet onkundig gebleven.
Tchéraz stelde alles in het werk om de Vredes-conferentie tot medelijden voor zijn landgenooten te bewegen.
Hij zond een brief aan den Voorzitter, die hem antwoordde, dat de Voorzitter der Conferentie wel zijn brief van den 24sten Mei ontvangen had, maar aangezien alle politieke kwesties van de conferentie uitgesloten zijn, kon hem geen antwoord gegeven worden in zake de zending, waarmede de Armeensche koloniën van Bulgarije, Egypte en elders, naar zijn beweren, hem belast hebben.
Op dien brief antwoordt de heer Minas Tchéraz met een brief, waarin hij vooreerst tracht aan te toonen, dat niet alleen volgens zijn beweren, maar inderdaad de zending, die hij genoemd heeft, hem opgelegd is. Voorts verklaart hij zich te buigen voor de beslissing van de conferentie om deze kwestie van politiek, die eigenlijk een zaak van rechtvaardigheid, menschelijkheid en pacificatie is, niet ter behandeling toe te laten. Toch moet hij zeggen, «dat zij die de Armeensche moorden hebben overleefd, nimmer vergeten zullen, dat de mogendheden zich bij herhaling en plechtig verbonden hebben, om het lot te verbeteren der Armeensche Christenen, die ten slotte niets anders verlangen dan het recht om te leven, maar dat die mogendheden, wel verre van de_ minste poging te doen om een einde te maken aan een onrecht, dat oven schreeuwend als gemakkelijk te herstellen is, den sultan het ontwerp van hervorming, dat zij hem na de slachting van Sassoen opgelegd hadden, hebben laten begraven of liever in het bloed van 300,000 Armeensche martelaars verdrinken, en dat zij een ander ontwerp, dat hun vertegenwoordigers bij den aanvang van den Grieksch-Turkschen oorlog in de geheimenissen der ambassades te Konstantinopel hadden uitgewerkt, hebben terzijde gesteld. De Armeniërs zullen nimmer vergeten, dat die mogendheden, terwijl zij de wanhopige daden van een deel van het Armeensche volk, tot opstand gedreven door onduldbare onderdrukking, veroordeelden, ongevoelig zijn gebleven tegenover de stelselmatige uitroeiing van een oud Christenvolk, welks verdediging zij op zich genomen hadden én bij het verdrag van Parijs én bij het verdrag van San Stefano en bij het verdrag van Berlijn én bij de overeenkomst van Cyprus. Armenië, slachtoffer van de zelfzucht der Europeesche diplomatie, zal intusschen aldoor do stem verheffen om haar hare beloften te herinneren: als de weduwe in de gelijkenis, zal het niet ophouden zijn rechter moeilijk te vallen, tot het recht verkrijgt.”
Flink gesproken.
Zeer juist teekent Tcheréras de onverantwoordelijke houding der mogendheden. Onze regeering maakt het evenwel nog een graadje erger.
Lees slechts, wat de bladen kort geleden meldden:
„De voor hedenavond aangekondigde voordracht over de Armeniërs gaat niet door, daar prof. Minas Tchéraz, op verzoek van het bestuur der Christ. Jongelingsvereeniging (te ’s-Gravenhage), besloot om gehoor te geven aan een wenk der politie, blijkbaar handelende op een wenk van Buitenlandsche Zaken, dat op zijn beurt een wenk van de Turksche legatie schijnt te hebben gekregen. De heer Tchéraz had nog wel te voren beloofd de politiek te zullen vermijden.
In ’t vrije Nederland!”
Wel mocht het Handelsblad satirisch uitroepen:
„Wat is het gelukkig dat Gladatone, de geestdriftvolle, overtuigde vriend der Armeniërs nooit in ’s-Gravenhage een zijner bezielde redevoeringen over de afschuwelijke mishandeling der Armeniërs door Turken gehouden heeft!
Hij noemde den Sultan maar ronduit; „een moordenaar.”
Gladstone had in Den Haag niet hebben kunnen spreken. Er ware proces-verbaal tegen hom opgemaakt; en de christen-staatsman zon of in de kast óf over de grens gezet zijn! ...
Wat een toestand!
En dat in het classieke land der vrijheid!
Zoo buigt onze regeering dan het hoofd voor den Sultan van Turkije.
Ook de kerk des Heeren in ons land gevoelt te weinig voor de verdrukte broeders in Armenië.
Hoe weinig waakt de gemeenschap der heiligen op!
Met glans spreken wij over de geloofshelden de Reformatie; niet zonder trotsch staren wij op ons voorgeslacht van martelaren om des geloofs wille, doch licht in dien gloed wel de liefde van Christus?
Behooren niet èn onze Regeering èn wij beschaamd de oogen ter neder te slaan. over zooveel laksheid en onverschilligheid, als in ons land openbaar wordt, nu Christus’ gemeente in Armenië duldeloos lijdt onder hevige vervolging! Misschien komt in niets beter dan bij deze Armenische „kwestie” uit, boe weinig alle arbeid voor het koninkrijk der hemelen baat, indien de Heere er Zijn Heiligen Geest niet bijpaart. Zij die Geest steeds ons deel!
Met broedergroeten

t.t.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Aan een vriend te Ulrum (155)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1899

De Wekker | 4 Pagina's