Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zware tijden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zware tijden

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

»En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.” 2 Tim. 3: 1.

De groote, de vreeselijke, de doorluchtige dag des Heeren komt, de dag des oordeels en der algemeene vergelding, de dag, waarvan Christus zelf getuigt: »Zij zullen den Zoon des menschn zien komen in eene wolk, met groote kracht en heerlijkheid.” Aan die komst des Heeren ten oordeel zullen, gelijk de Zaligmaker in Lucas 21 en elders leert, ontzaglijke dingen voorafgaan.
Hiervan ten volle bewust, waarschuwt Paulus zijnen geestelijken zoon en mededienaar van Christus, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. De apostel wil, dat Timotheüs dit wete niet alleen, maar ook dat hij er rekening mee houde. Reeds in zijn eersten brief (hoofdst. 4: 1) schreef hij aan dienzelfden Timotheus, dat »de Geest duidelijk zegt, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelen.”
Met de »laatste dagen” of tijden worden in de taal der Heilige Schrift bedoeld de tijden, die begonnen, toen de einden der eeuwen gekomen zijn (1 Cor. 10: 11), en die voortgaan, totdat de einden der eeuwen vervuld zijn. Moest reeds een Timotheüs, zoovele eeuwen geleden, dit weten en daarmee rekening houden, hoeveel te meer is dit voor ons noodzakelijk, nu wij der toekomst van Christus zooveel naderbij zijn gekomen en we allerwege kunnen zien, dat de teekenen der tijden vermenigvuldigen. Zware tijden, moeielijke en benauwde tijden en gelegenheden zullen ontstaan. Het woord, hier vertaald door "zware”, komt alleen nog voor in Matth 8 : 28, waar het is overgezet door »wreed.”
En wilt ge weten, wat reden de apostel heeft voor de kenschetsing der laatste tijden, hoor dan slechts, wat hij zelf hierop antwoordt: »Want”, zoo zegt hij verder, »de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods, hebbende eene gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben.”
Dat er altijd menschen zijn geweest, wier openbaring overeenkwam’ met ai hetgeen hier door Paulus wordt opgenoemd, zal wel niemand tegenspreken. Trouwens, wie wist dit beter dan Paulus zelf?
Maar de wijze, waarop de apostel hier de »zware tjjden”, die in de laatste dagen zullen ontstaan, teekent, en het licht, waarin hij deze vreeselijke tijden omschrijft, in verband ook met de menschen, waarop de apostel het oog heeft, doet ons denken aan diezelfde tijden, waartegen Christus tijdens Zijne omwandeling op aarde zoo ernstig heeft gewaarschuwd. Naarmate we deze dingen meer en duidelijker in vervulling zien treden, naar die mate kunnen we ons naar des Heeren Woord verzekerd houden, dat liet einde nabij is.
Paulus heeft hier niet het oog, gelijk op andere plaatsen in zijne brieven, op den toestand der heidenwereld. Neen, de apostel heeft het oog op menschen, die den naam hebben, dat zij Christen zijn, maar die in werkelijkheid veel minder zijn dan de heidenen. De heidenen toch, zoolang zij heidenen zijn, hebben Gods Wet, hebben Gods Woord niet. Maar die het Woord Gods bezitten en toch naar dat Woord niet leven, doen erger dan heidenen, waarom hun oordeel dan ook zooveel zwaarder zal zijn.
De tijden, hier door Paulus bedoeld, zullen zwaar en moeielijk zijn voor allen, die den Heere vreezen, maar in’t bijzonder voor de oprechte en getrouwe dienaren des Heeren, die geroepen worden om, trots allen tegenstand, gevaar, beproeving en verachting, voort te gaan met arbeiden in hetgeen de Heere hun heeft bevolen.
Wat zal Noach, die prediker der gerechtigheid in de eerste wereld, gelijk een Loth in Sodom, zijne rechtvaardige ziel hebben gekweld vanwege de goddeloosheid zijner tijdgenooten.
En wien zou het ook nog heden ten dage niet ter harte gaan, als men ziet en opmerkt. hoe al de arbeid der goddelijke liefde in ’t algemeen door de menschen wordt beantwoord !
De dag van Christus’ toekomst zal zijn, lezen we, als in de dagen van Noach, toen de zondvloed kwam.
En de gedaante der wereld, de openbaring der menschen zal mede aan die van de dagen van Noach gelijk zijn.
Wie den tegenwoordigen tijd beziet en beoordeelt in ’t. licht der bier voorgestelde waarheid, heelt inderdaad alle reden om met ontroering te lezen, wat de Heere hier door Zijnen dienstknecht Paulus getuigt. Al de opstand, al het oproer, al het verzet tegen de wettige macht, al de Christusverloochening, al de Godsverzaking, al het verachten van Gods heilige inzettingen, de ten top gestegen hoogmoed, de wereldgelijkvormigheid, de algemeene liefdeloosheid, het is alles de vervulling van des Heeren Woord, het zijn de »zware tjjden», welke voorspeld zijn. Of is het niet ontzettend, als menschen, die Christenen heeten, in plaats van liefde tot God en tot den naaste niet anders dan juist het tegenovergestelde openbaren? is het niet diep te betreuren, dat zoo velen, van wie men betere dingen zou verwachten, al hun gaven en talenten besteden om de waarheid te verdraaien on te verminken tot hun eigen en tot anderer verderf ? Van de kinderen der wereld hebben Gods kinderen niet anders dan tegenstand en verachting te wachten, maar als zij, die Christenen heeten, enkel haat en vijandschap tegen het oprechte volk van God openbaren, dat is iets verschrikkelijks.
Toch is de kracht der zonde en dei verleiding zoo ontzettend groot, dat de algemeene afval en de steeds toenemende ongerechtigheid al meer en meer het groote onderscheid tusschen het ware en het valsche, tusschen zijn en schijn zal doen openbaar worden.
Wie met »stilzwijgen en toezien» anderen volgt in een weg van afwijking van den Heere, loopt gevaar niet alleen zich mede schuldig te maken aan de zinden van anderen, maar, wat nog meer zegt, zelf geheel door de zonde overwonnen te worden Eerst is men dan lijdelijk, maar latei treedt men mede op om, als een openbare vijand van God en Zijn heilig Woord tegen de oprechte belijders zich te ver zetten. Satans toeleg is steeds van den beginne geweest, eerst de menschen aan ’t wankelen, aan het twijfelen te brengen. Die twijfelmoedigheid is dan de weg tot volslagen ongeloof. Daarbjj komt, dat bij velen de onkunde zoo groot is, dat men een gedaante van godzaligheid voor werkelijke godzaligheid aanziet, zonder die beide van elkander te kunnen onderscheiden. Toch weet ieder, die het maar weten wil, dat vrome woorden lang niet altijd het bewijs van vrome daden zijn.
Menschen mogen op woorden letten, maar God vraagt naar daden. Menschen zien aan, wat voor oogen is, maar de Heere vraagt naar waarheid in het binnenste. Het zijn de bangste en zwaarste tijden, als men eenerzijds met de waarheid de waarheid gaat bestrijden en anderzijds ziet, dat reeds zeer velen met alle geloof aan de goddelijke openbaring hebben gebroken.
Reeds van bet begin der Christelijke kerk af heeft Satans macht en heeft ook de boosheid en vijandschap der menschen zich tegen het werk Gods geopenbaard. Wel was de eene tijd meer of minder van de andere onderscheiden, maar alle eeuwen door zien we de machten der duisternis tegen het Koninkrijk van Christus strijd voeren.
Waren er in de apostolische eeuw menschen, die meenden en leerden, dat de Nieuw-Testamentische bedeeling louter vrede, voorspoed en uiterlijke welvaart zou te aanschouwen geven, Paulus bindt het Timotheus en met hem al zijnen mededienaren van Christus op het hart, dat zij zullen weten en bedenken, dat de Heilige Geest, die door de heilige profeten en apostelen heeft gesproken, geheel andere dingen heeft voorzegd. De laatste dagen of tijden zullen nog rijk in afwisseling en verscheidenheid zijn, maar één ding zal steeds hetzelfde blijven, namelijk wat de Heere zelf heeft gezegd: wie niet voor Christus is, die is tegen Hem. En hoe nader we komen aan het einde van die laatste tijden, hoe vreeselijker naar des Beer en woord de openbaring van de kinderen der menschen zal zijn.
Bij het dieper indenken van elke zaak, door Paulus van vs. 2 tot vs. 6 hier genoemd, in verband met hetgeen we aan het einde dezer eeuw aanschouwen en beleven, zal ieder, wien het aan opmerkzaamheid niet ontbreekt, moeten erkennen, dat de wereld, in ’t algemeen genomen, steeds meer de gedaante gaat vertoonen van totale zedelijke verwoesting: verwoesting van alle Christelijke zeden, verwoesting van alle Christelijk leven, verwoesting van de praktijk der godzaligheid.
Het is alsof de volken, bedeeld en beschenen met het licht des evangelies, de waarheid hebben veranderd in leugen. God lief te hebben boven alles en den naaste als zichzelven, zjjn de twee geboden, waarin geheel Gods Wet wordt saamgevat. Vraagt men nu, hoe deze eisch Gods wordt geëerbiedigd, dan zou men haast moeten vragen, of de menschen precies het tegenovergestelde in hun bijbel hebben gelezen.
Haat tegen God en haat tegen den naaste, wat is vreeselijker dan dit ?
De vormen, waarin deze beginselen zich openbaren, zijn onderscheiden, maar in het wezen van de zaak kenmerkt zich hierdoor het karakter van den tegenwoordigen tijd. Op elk levensterrein spreekt zich dit beginsel steeds driester en onbeschaamder uit.
Op allerlei wijze zoekt men dit nog te bemantelen en te bedekken.
Daden weerspreken echter de woorden van alle leugen profeten.
Wreed zijn de menschen tegenover God, hun Schepper en Weldoener; wreed zijn zij tegenover hun medemenschen. Bij velen wordt zelfs de natuurlijke liefde gemist. Wreed is men tegenover zichzelven, omdat men het kwade voor het goede, den dood boven het leven verkiest.
Christus’ dienaren moeten het weten, wat zij in betrekking tot hun arbeid en roeping hebben te wachten. En allen, wien Gods Woord en getuigenis nog lief eu dierbaar is, zij moeten het evenzeer weten, dat de Heere al Zijn volk oproept ten strijde tegen den duivel, de wereld, eigen vleesch en bloed. Wie dit weet en gelooft, zal met opmerkzaamheid de vervulling van des Heeren Woord gadeslaan. Men zal niet langer hopen op een rust, welke hier tevergeefs wordt verwacht.
Worden de tijden steeds ernstiger, en zien we de voorspelde zware tijden meer algemeen en meer duidelijk in vervulling komen, des te ernstiger klinken daarbij de woorden des Heeren Gods kind in de ooren : » Waakt en bidt I”
Gelukkig wie in de ure der verzoeking, die over de geheele wereld komen zal, mag staande blijven, wie vast mag houden aan het getrouwe en aller aannemingswaardige woord.
»Houd, dat gij hebt,” zoo roept de Heere Zijne strijdende en lijdende gemeente toe. Houd, dat gij hebt, want op allerlei wijze zal men trachten u den schat der waarheid te ontrooven.
Houd, dat gij hebt, ook als ge ziet, dat hoevelen loslaten en wegwerpen, wat zij hadden. Houd, dat gij hebt, gemeente des levenden Gods, waar ge ziet, dat zware tijden aanbreken en aangebroken zijn. En hoe het in die zware tijden ook ga, de Heere is getrouw, Hij zal het werk Zijner handen niet laten varen.
Om der zonden wil komen de oordeelen Gods over de volken en natiën, die God verlaten, maar te midden des toorns zal de Heere nog des ontfermens gedachtig zijn. Wie maar schuilen mag onder de vleugelen des Almachtigen en in Christus den Heere zijn Koning en Beschermer heeft, die heeft geen kwaad te vreezen.
Laat het ongeloof spotten, laat de wereld lachen, laat alle machten samenspannen tegen het erfdeel Gods, maar te Zijner tijd zal blijken, hoe welgelukzalig het volk is, welks God de Heere is.
De weg ten hemel is voor vleesch en bloed een moeielijke weg.
Die weg voert door lijden tot heerlijkheid. Toch duurt de strijd en het lijden dezes tegenwoordigen tijds in vergelijking met de eeuwigheid slechts kort.
En als dan aan het einde van allen strijd en lijden u de eeuwige levenskroon mag ten deel vallen, en uwe ziel zal worden opgenomen in het land der ruste, dan hebt ge de «zware tjjden», op aarde doorleefd, voor altijd achter u.
Dan zult ge ten volle verstaan, wat ge op aarde onder uw pelgrimsliederen teldet: »Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.«
Uit den hemel der heerlijkheid roept de verheerlijkte Christus Zijne gemeente toe: »Ziet, Ik kom haastelijk en mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zijn zal.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Zware tijden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1899

De Wekker | 4 Pagina's