Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lijdzaamheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lijdzaamheid

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

» Voegt bij uw geloof .... lijdzaamheid.” 2 Petri 1 : 6

Een goed begin leidt tot een goed einde.
Als Petrus den geloovigen schrijft over den ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus, beschrijft hij vooraf den weg, welke tot die heerlijkheid voert en de wijze, waarop de zaligheid wordt verkregen. Door Gods genade het verderf ontvloden en door goddelijke kracht geschonken alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort; herschapen in Christus Jezus tot goede werken en van Gods zijde verzekerd van de grootste en dierbaarste beloften, wil deze apostel, dat de geloovigen van hunne zijde, door de genade hun verleend, met alle naarstigheid zich zouden toeleggen om Gods genade waardliglijk te beantwoorden, en de ontvangen gaven en talenten op woeker aan te leggen.Op de vraag, hoe kan dat geschieden?’ Petrus met te zeggen »Voegt bij uw geloof deugd en bij de deugd kennis en bij de kennis matigheid en bij de matigheid lijdzaamheid en bij de lijdzaamheid godzaligheid en bij de godzaligheid broederlijke liefde en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen”. Van alles wat de apostel hier noemt, willen we ditmaal alleen de aandacht maar eens vestigen op de lijdzaamheid. In den regel wordt hieraan het minste gedacht. Het trekt onder al het benoemde het minst de aandacht en toch is het in de praktijk van het leven zoo onmisbaar. De lijdzaamheid is in den goeden zin van het woord al even noodzakelijk als de matigheid en de kennis. IJdele kennis maakt opgeblazen. Geloofskennis verootmoedigt en vernedert. Ontbreekt de matigheid, dan vloeit men door in allerlei verkeerdheid, en in plaats van anderen tot een goed voorbeeld te zijn, wordt men veeleer oorzaak, dat Gods heilige Naam wordt gelasterd. En zou men de matigheid betrachten zonder tevens ook de lijdzaamheid te beoefenen, dan blijven ook daarvan de gevolgen niet achter. Zoo staat het eene met het andere in ‘t nauwste verband.
Van welk een groote beteekenis de lijdzaamheid is, blijkt, als we letten op hetgeen daardoor in ds H. S. wordt bedoeld; op het einde, waartoe hare beoefening zoo noodzakelijk is, en op de gewenschte vrucht, die daaruit voortvloeit. Uit vergelijking van Rom. 5 : 3 met Rom. 12 : 12, om niet meer te noemen, blijkt, dat hetzelfde grondwoord ook door »geduldig” wordt overgezet. Het beteekent dan ook verdraagzaamheid, afgeleid van verdragen, volharden. In dit leven zijn de geloovigen aan vele en velerlei beproevingen onderworpen. En hetzij deze beproevingen nu rechtstreeks van God komen, of dat zij door tusschenkomst van menschen als tweede oorzaak u treffen, in de beproeving komt het op lijdzaamheid aan. Wordt deze gemist, dan staat ge op tegen God, dan zijt ge ontevreden met uw lot, dan verliest ge uit het oog, dat er niets bij geval geschiedt, en het loopt groot gevaar, dat ge of als uw eigen rechter zult willen optreden, of dat ge al het mogelijke zult beproeven, om ‘t kwaad, dat u treft, te ontgaan, ofschoon het vast staat, dat ge het leed en de moeiten van dit tegenwoordige leven nooit zult ontloopen.
De lijdzaamheid, als vrucht van het zaligmakend geloof, is echter niet maar een zich schikken in de omstandigheden, waarin men komt door zijn eigen zondige daden. Neen, deze zelfde apostel schrijft dan ook elders onder meer: »Doch dat niemand van u lijde als een kwaaddoener of als een, die zich met eens anders doen bemoeit.” Als de goddeloozen na dit leven in de hel voor eeuwig zullen gestraft worden, komt het evenmin te pas om over lijdzaamheid te spreken. Bij hetgeen de Heilige Schrift met lijdzaamheid geeft te verstaan, denken we aan Christelijke lijdzaamheid, welke de geloovigen oefenen omtrent al den druk en de moeite, welke hun van ‘s Heeren wege, op wat wijze dan ook, tot hun bestwil overkomt.
We zeggen met nadruk: tot hun bestwil, want alle dingen zullen medewerken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Naar ziel en lichaam beide is en blijft ook Gods kind een afhankelijk schepsel. Waren er geen zonden, dan waren er geen tranen, geen smarten, dan was er geen leed. Wat moet nu een geloovige menigmaal wegens zijne veelvuldige zwakheden met een Paulus uitroepen: »Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?”
Wat kunnen de bestrijdingen des Satans veel en ernstig zijn! Hoe donker en moeielijk kan het wezen ouder het gemis der goddelijke vertroostingen! Hoe roept de vrome Heman uit in ps. 88: »Uwe grimmigheid ligt op mij; Gij hebt mij nedergedrukt met al uwe baren.” En wederom, in dienzelfden psalm: » Uwe hittige toornigheden gaan over mij, uwe verschrikkingen doen mij vergaan!” Hoe roept Job uit, in al den weedom zijner ziele: »och of mijn verdriet recht gewogen werd en men mijne ellende tezamen in eene weegschale ophief!
Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeën....., want de pijlen des Almachtigen zijn in mg, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt. De verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.”
Hier komt bij, dat de geloovigen ook deelen in algemeene rampen en oordeelen. Eenerlei wedervaart in dit leven, in dit opzicht, den rechtvaardige en den goddelooze.
Vandaar dat Gods kinderen ook onderworpen zijn aan allerlei lichaamssmart, aan berooving van goederen, aan allerlei smartelijke verliezen, teleurstellingen, onaangename bejegening van menschen, haat, vijandschap, onderdrukking, miskenning, in één woord: van allerlei leed. Zoo rijk is de Heilige Schrift in voorbeelden, waarin we dit aanschouwelijk zien voorgesteld. Job verloor al wat hij had. Hiskia werd krank tot stervens toe. David werd van Simeï gevloekt, door Absalom beoorloogd. Daniël kwam in den kuil der leeuwen, de jongelingen in den oven, de apostelen des Heeren in de gevangenis en op het schavot.
Wat al perijkelen had een Paulus doorleefd, gelijk blijkt uit 2 Cor. 11.
Waren de geloovigen alleen in dit leven op Christus hopende, dan waren zij de ellendigsten van alle menschen. Maar nu strekt zich hunne hoop uit tot in de eeuwigheid. Wat ge hoopt, ziet ge echter niet. Want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid.
Dat lijdzaam hopen en wachten op de vervulling van Gods beloften geschiedt niet zonder gevoel, niet zonder aandoening. Een Christen houdt niet op mensch te zijn. Doch juist onder rampen en tegenheden moet het openbaar worden, wat ge verstaat van en hoever gij gevorderd zijt in hetgeen de H. Geest bij monde van Petrus leert: » Voegt bij uw geloof lijdzaamheid.”
Te denken en te zeggen, dat ge geloof bezit, is nog niet een door daden bewijzen, dat ge in die genade deelt. En als ge door Gods ontferming in die genade des geloofs moogt deelen, is het nog lang niet hetzelfde, hoe en op wat wijze.
Er zijn menschen, wien het aan tijdelijke goederen niet ontbreekt, en toch zijn ze in werkelijkheid arm en ellendig, omdat zij, wat ze bezitten, niet op de rechte wijze weten te gebruiken. Zoo zijn er ook op geestelijk gebied menschen, die wel genade bezitten, wat hun staat voor de eeuwigheid betreft, maar die, omdat ze van die genade geen recht gebruik maken, in dit leven veel moeten missen. Als de Heere n tot kruisdragen roept, is het lang niet hetzelfde, hoe ge dat kruis draagt. Als het Gode behaagt u door veel lijden te heiligen en door diepe en vaak moeielijke wegen u te leiden, dan is het alleen de lijdzaamheid, die u moedig het kruis kan doen dragen, gewillig en onderworpen u doet volgen. Uwe ziel in lijdzaamheid bezittende, ziet ge als een Asaf op het einde van Gods wegen, om bij dat gezicht met dienzelfden Godsman uit te roepen: »Mij aangaande, het is mg goed nabij God te wezen.”
In het oefenen der lijdzaamheid leert ge uzelven met al uw nooden, met geheel uw lot en weg, hoe langer hoe meer den Heere toevertrouwen. Dat doet u Jezus volgen niet alleen, maar dat leert ook volharden. Dan klaagt en dan mort ge niet, alsof de Heere u onrecht deed, dan doet ge niet als de hond, die bijt in den stok, waarmede hij geslagen wordt, maar door de kracht der genade tracht ge in het licht des geloofs uwe ziel in droefenis op te beuren, en zegt ge met den psalmdichter: »Wat buigt gij u neder, o mijne ziel, en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, Hg is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts en mijn God!” Dan ziet ge in uw lijden op het lijden van Immanuël.
En wat is dan al uw lijden met het Zijne vergeleken! Dan geeft de onderwerping rust en de roede wordt zelfs gekust. Niet omdat de roede zoo aangenaam is, maar omdat ge hoe langer hoe meer leert verstaan de wijze en heilige bedoelingen Gods. Dan heft ge in het land uwer vreemdelingschappen onder leed en beproeving uw zegelied aan en ge jubelt: »De Heer is zoo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk aan mij volenden.”
Omdat de Christelijke lijdzaamheid verbonden is met kennis, deugd en godzaligheid is het niet om te zeggen, waartoe de oefening der lijdzaamheid een geloovige al bekwaamt. Dan ontwikkelt ge door Gods genade een kracht, die in bet smartelijkste verlies u met een Job kan doen betuigen: »De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd !” Laten anderen dan maar denken, dat ge ongevoelig zijt of onverschillig; laat men lasteren en zeggen, dat dit on natuurlijk is. De Heere kent uw hart en weet, hoe ge onder Hem verkeert en werkzaam zijt.
Zeker is het, al schijnen in sommige gevallen ook onbekeerden die lijdzaamheid te bezitten en te beoefenen, in het wezen der zaak is dit niet zoo. ‘t Is onmogelijk. Alleen aan de genade, aan het werk des Heiligen Geestes is dit eigen. Al is het volkomen waar, dat er ook onder onbekeerden een groot onderscheid is tusschen den een en den ander, op de vraag, hoe zij onder lijden en tegenspoeden zich gedragen, maar nooit kan er levensvrucht zijn, waar het leven zelf wordt gemist.
Alles komt hierbij aan op de vraag; niet wat ge voor de menschen zijt en voor de menschen schijnt, maar wat ge in werkelijkheid zijt voor God. Omdat de mensch van nature een vijand is van God, kan do natuur van den mensch nooit eenswillend zijn met den Heere. Daartoe brengt alleen de genade Gods kind. Daarvoor krijgt God alleen de eer.
Daarom bij de ware lijdzaamheid ook geen geveinsde vroomheid, geen huichelarij of Farizeïsme, maar een stil, ootmoedig, geloovig bukken voor en onder God. Geen pralen met buitengewone gaven of bevindingen, maar een geloof, dat wortelt in Christus, uit Wien ge, evenals de rank uit den wijn-stok, al uw kracht trekt.
Daardoor verstaat ge, wat de apostel Jacobus schrijft, als hij zegt: »Acht het voor groote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.” Dat kan, om dezelfde reden, een Paulus doen roemen in de verdrukking.
‘t Is dan ook geen wonder, dat menig kind van God zich gedurig moet schamen bij de gedachte: wie ben ik, en wat behoorde ik te wezen! Wat u toch mag wedervaren in dit leven, als de Heere uw Deel en Toevlucht mag zijn, dan kan het immers niet anders, of al het lijden dezes tegenwoordigen tijds zal niet te waardeeren zijn met de heerlijkheid, die aan ons tal worden geopenbaard!
Daarenboven staat het vast, dat er geen haar van uw hoofd zal vallen zonder den wil van uwen hemelschen Vader.
De wereld met hare begeerlijkheden gaat voorbij. De Heere zal u niet laten verzocht worden boven uw vermogen.
Eenmaal zuilen alle vijanden worden beschaamd, alle lasteraars verstommen, als aan al uw lijden voor eeuwig een einde komt en gij zult beërven de volle heerlijkheid en zaligheid, waartoe de Heere in dit leven de zijnen voorbereidt.
Daaraan gedachtig, ziet het geloof da kroon schitteren aan het einde van den pelgrimsweg hierbeneden, om met een van Gods heiligen anderen toe te roepen en op te wekken:

»Hoopt op den Heer, gij vromen,
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen,
Zijn goedheid is zeer groot.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1899

De Wekker | 4 Pagina's

Lijdzaamheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1899

De Wekker | 4 Pagina's