Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis (I)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ . . . . aanmerkt den Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus." Hebr. 3 : 1b. I.

Zonder ons thans te willen verdiepen in de vraag, wie de schrijver is van dezen brief aan de Hebreën, waarin de naam van den schrijver niet voorkomt, en zonder te spreken over hetgeen er vóór en tegen ingebracht kan worden om Paulus als den auteur ervan aan te merken, zeggen we alleen dit: dat we in vereeniging met zeer voorname schriftuitleggers, om vele en velerlei redenen, niemand anders dan den apostel der heidenen daarvoor houden, In plaats van hierover uit te weiden, waartoe een artikel in een weekblad minder geschikt is, zij het ons vergund met een enkel woord te wijzen op het schoone verband van des schrijvers rede.
Heeft de heilige schrijver in hoofdstuk één aangewezen het groote onderscheid tusschen het spreken Gods voortijds tot de vaderen door de profeten en het spreken Gods in deze laatste dagen des Nieuwen Verbonds door den Zoon, — in het daaropvolgende hoofdstuk wijst hij aan, hoe, als gevolg dezer zooveel heerlijker Godsopenbaring, nu ook de verantwoordelijkheid des te grooter is voor allen, tot wie de openbaring dezer zaligheid komt. Vandaar de zoo ernstige vraag in hoofdst. 2 : 3: »Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groote zaligheid geen acht nemen ?” En op de vraag, hoe en waartoe de Zoon is gekomen, door Wien God de Heere thans tot zondaren spreekt, luidt het antwoord: dat »Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hoogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen.”
Op dezen door den gewijden schrijver gelegden grondslag rust de aanspraak van »heilige broeders”, nader omschreven met de woorden: »die der hemelsche roeping deelachtig zijt.” De naam »broeders” duidt maar niet slechts aan, dat de ééne Israëliet tot de andere spreekt, als broeders uit één en dezelfde familie, uit één en denzelfden stam van Abraham gesproten; neen, het wijst tevens aan, overeenkomstig hoofdst. 2 : 11, hun gemeenschappelijke belijdenis en hun onderlinge geloofsgemeenschap en geloofsbetrekking, waarin zij staan tot Hem, dien zij als den van God gegeven Zaligmaker en Verlosser erkennen en belgden. Op dienzelfden grondslag bouwt de schrijver vervolgens zijne apostolische opwekkingen en vermaningen, die, in bijzonderheden ontwikkeld en nader omschreven, alle zich gronden in dat hier voorkomende: » Hierom.” Den Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus, aan te merken, op Hem bijzonder de aandacht te vestigen, omtrent Hem zijn gedachten te laten gaan, van Hem zijn studie te maken, omtrent Hem op de rechte wijze geloovig werkzaam te zijn, dat is hoofdzaak, dat is het middelpunt, dat, kunnen we zeggen, is het pit en merg van geheel den brief aan de Hebreen, die reeds daardoor een echt Paulinisch karakter draagt.
Opmerkelijk is de hier voorkomende omschrijving van den Zone Gods, die in Zijn ambtsnaam Christus en in Zijn persoonsnaam Jezus als de Zoon wordt genoemd; de Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis. Een apostel is, naar de letterlijke beteekenis van het woord, een gezondene. Dit dient derhalve allereerst te worden aangemerkt, dat Christus Jezus de gezondene des Vaders is. Immers bij zending denken we aan een zender, aan een gezondene en aan den last, waarmee, of het doel en oogmerk, waartoe iemand gezonden wordt.
Niemand heeft dit duidelijker en stelliger uitgedrukt dan Christus zelf. Altijd en overal, waar de Heere optrad tijdens Zijne omwandeling op aarde, sprak Hij dit onverholen op de ondubbelzinnigste wijze uit, dat Hij van den Vader in de wereld was gezonden.
De beteekenis van dat gezonden zijn wordt in het Ev. van Job. hoofdst. 3 in nauw verband gebracht met bet »gegeven zijn” van den Vader.
Zending en gift kunnen als zoodanig niet worden gescheiden. Alleen zij nog opgemerkt, dat juist hierdoor Christus Jezus, de Gezondene, tevens als de Gifte des Vaders aangemerkt, in een te heerlijker licht ons voor de aandacht komt. Met deze Gift is toch geen andere te vergelijken. In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk. Grooter en heerlijker Gave kon uit den hemel op de aarde niet afdalen. Hij is het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid. Hij is het, die de reinigmaking onzer zonden door zichzelven heeft teweeggebracht.
De dienaren des Heeren kunnen ook als gezondenen, en zelfs ook als gaven Gods worden aangemerkt, maar altijd met dit groote onderscheid, dat Christus de Zon is, waaraan de dienaren, als sterren (Openb. 1 : 20), hun licht ontleenen. Derhalve: als Christus er niet was als de Zon, dan kon er van dienaren, als lichtverspreidende sterren, geen sprake zijn. Evenzoo komt het groote onderscheid tusschen Christus Jezus als den Zoon en daartegenover profeten, apostelen en dienaren duidelijk uit, als we op het doel en oogmerk der zending zelve letten. De profeten konden van de komst van Christus en van het door Hem aan te brengen heil getuigen, de apostelen konden, met den Heiligen Geest vervuld, Christus prediken als de vervulling der belofte, door God aan de vaderen gedaan, en al des Heeren dienaren kunnen voortbouwen op dat fondament der apostelen en profeten; maar Christus alleen is »de uiterste hoeksteen”, op welken het geheele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot eenen heiligen tempel in den Heere. De dienaren getuigen; Christus is de persoon, omtrent wien getuigenis gegeven wordt. Paulus, Johannes, Petrus en anderen zijn apostelen, waar Christus is de Apostel. In Hem aanschouwen we de hoogste en de meest heerlijke openbaring Gods. Die Hem gezien heeft, die heeft den Vader gezien, want Hij en de Vader zijn één. Die den Zoon niet eert, die eert ook den Vader niet. Hieruit blijkt reeds genoegzaam, hoe ongelukkig en beklagenswaardig zulke predikers zijn, die óf geen rekening houden met deze zinrijke benaming, gelijk die hier voorkomt, óf die het licht, dat door deze benaming op den persoon van Christus valt, hoe en op welke wijze dan ook, trachten te verdonkeren.
Als we zullen genaderd zijn tot het doel, dat de heilige schrijver hier beoogt, zal dit nog duidelijker worden.
De woorden »den Apostel en Hoogepriester” staan hier tot elkander in de nauwste betrekking. Op de vraag, hoe we Christus Jezus als den Gezondene en als de Gift des Vaders verder hebben aan te merken, vinden we allereerst het antwoord in het woord » Hoogepriester.” En als de schrijver aan de Hebreën aan het einde zijner breede en inhoudrijke inleiding is gekomen, zegt hij hoofdstuk 8 : 1: »De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zoodanigen Hoogepriester, die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen.” Christus Jezus is Hoogepriester, Hij is dit als de door God geroepene gelijk Aäron. Hij heeft zichzelven niet verheerlijkt om hoogepriester te worden, maar Hij is het naar luid der belofte en der proftie. Zie hoofdstuk 5. Hij is het als de Zoon, »die gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij beeft geleden. En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzaak der eeuwige zaligheid geworden.”
Christus is Hoogepriester, niet naar de ordening van Aäron, die een overgankelijk priesterschap had, maar naar de ordening van Melchizedek, wiens priesterschap onovergankelijk was. Met het oog daarop wordt deze gezegd zonder vader en zonder moeder en zonder geslachtsrekening te zijn. Melchizedek was een mensch uit de menschen als onzer één. Aangemerkt in zijn priesterschap, is hij in de geschiedenis een alleenstaande persoon. Zoo ook Christus, die gezegd wordt te zijn Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.
In zijn ambt schaduwde de Hoogepriester onder de oude bedeeling Christus af in Zijne schuldverzoenende werkzaamheid als Middelaar. Zijn heilige kleeding, zijn heilig werk, zijn ingaan in het binnenste heiligdom, het heilige der heiligen, alles wees hem als zoodanig aan als de optredende eu handelende persoon tusschen God en het volk.
De schaduw of afbeeldende persoon was echter het Licht zelf niet. Diepe en zinrijke gedachten liggen in de lyriek en symboliek des Ouden Verbonds, waarvan de schrijver aan de Hebreen zegt, dat het dingen waren, die een andere beduiding hadden, doch altijd was en bleef dit slechts een heenwijzing naar de dingen die komen zouden. En nu het oude is voorbijgegaan, nu God het eerste heeft weggenomen en het tweede in de plaats heeft gesteld, nu de Mozaïsche dienst, met tempel, priesters en offeranden, alles heelt opgehouden, heet het hier desniettegenstaande: »Aanmerkt den Apostel en Hoogepriester, Christus Jezus.” Wat de hoogepriester onder het Oude Verbond op schaduwachtige wijze was en deed, zien we in Christus, als Hoogepriester aangemerkt, in volle werkelijkheid.
Altijd met dien verstande, dat we niet meer, als Israël weleer, leven onder die bijzondere Godsregeering (theocratie), waarbij de hoogepriester slechts voor en onder één volk, met name Israël, optrad. Christus is wel Hoogepriester van één volk, maar niet in den zin van ééne nationaliteit. Hij is de Hoogepriester van Zijn geestelijk Israël, van hen, die in geestelijke verwantschap staan tot Abraham. Ongeloovige Joden, die wegens vleeschelijke afstamming uit den vader aller geloovigen er zich op verhieven, dat zij Abrahams zaad waren, werden door Christus onderricht en terechtgewezen me de woorden: »Indien gij Abrahams zaad waart, dan zoudt ge ook Abrahams werken doen.”
Christus draagt geen heilig kleed, noch bijzondere onderscheidingsteekenen, gelijk de hoogepriester Aaron en zijne opvolgers, want Hij is de heiligheid zelve. Hij behoeft ook niet elk jaar in te gaan in het binnenste heiligdom, gelijk de hoogepriester onder het Oude Verbond.
Neen, de Hoogepriester Christus Jezus, die Borg is geworden van een zooveel beter Verbond, kan volkomen zaligmaken degenen, die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Van Hem alleen kan dan ook worden gezegd, dat Hij is: »heilig, onoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden.”
Hij is als Hoogepriester Zijns Volks éénmaal ingegaan in het heiligdom, dat niet met handen is gemaakt, »maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangericht van God voor ons”
Hij is ingegaan, niet met het bloed van stieren en bokken, dat de zonde niet kan wegnemen, maar met Zijn eigen dierbaar bloed, dat van alle zonden reinigt.
Was Israël geen zondig volk geweest, zij hadden geen hoogepriester van noode gehad. En evenzoo geldt het van ieder mensch zonder onderscheid: was er geen zonde, waartoe dan een schuldoffer ?
Zij, die der hemelsche roeping deelachtig zijn, als broeders en zusters in geloofsgemeenschap met elkander leven en Christus erkennen en belijden als den Apostel en Hoogepriester hunner belijdenis, onderscheiden zich onder meer zonder onderscheid allen hierdoor, dat zij dit voor God en de geheele wereld erkennen en belijden: wij hebben allen gezondigd en derven van nature de heerlijkheid Gods.
Daarmee erkent ge, dat er in u zelven geen heiligheid, geen rechtvaardigheid, geen heerlijkheid voor God is, dat ge mitsdien eenig en alleen uwe zaligheid aan Hem dankt, die u van Gode is geschonken tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligheid en tot eene volkomene verlossing. In dat geloof kan het u niet verwonderen, dat ge hier door een dienaar van den Heere Jezus zoo lofverheffend hoort spreken van Hem, die de verdienende oorzaak is van alle zaligheid.
Veeleer zal dan dit onderwerp u boven alle andere aantrekken en bekoren. En hoe langer en dieper ge peinst en u er tracht in te denken, wat het inhoudt: » Aanmerkt den Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus,” hoe meer heerlijkheid gij in deze Parel van groote waarde zult zien schitteren. Daarin toch ligt al de grond uwer hoop en uwer zalige verwachting, beide voor dit en het toekomende leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1899

De Wekker | 4 Pagina's

De Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1899

De Wekker | 4 Pagina's