Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De komende „Verlosser” (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De komende „Verlosser” (I)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zie, Ik kom.” Ps. 40: 8.

Wat al heerlijke dingen heeft Koning David, door den geest der profetie, van den Messias voorspeld. Als een tweede Jesaja, en als een tweede evangelist des Ouden Verbonds, spreekt hg de heerlijkste dingen van dien Koning,dien Jehovah heeft gezalfd over Zion, den berg Zijner heiligheid. Door al de schaduwen en plechtigheden der Levie-tiache wet schittert de naam van Hem, van wien in de rol des boeks is geschreven. Door nevelen en duisternissen van zoovele nog komende eeuwen heen, ziet de man naar Gods harte, ziet de koninklijke dichter de belofte Gods, van oudsher bekend, in vervulling treden. ’t Is of bij oogenblikken aan zijn geloofs- en zienersblik geheel de toekomst wordt ontsluierd en alsof hij den Christus Gods reeds genageld ziet aan het vloekhout. Geen wonder dan ook, dat hij van dezen Verlosser, die aan de eischen der goddelijke wet zal voldoen, vrede en zaligheid zal verwerven, met zooveel vreugde en opgetogenheid getuigenis geeft. Alleen van Hem, die veel schooner is dan de menschenkinderen, alleen van Hem, op wiens lippen genade is uitgestort, ja alleen van Hem kan in waarheid gezegd, gelijk in den tweeden psalm staat: Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.”
Dat ook psalm veertig tot de Messiaansche psalmen behoort en stellig onder die psalmen moet gerekend worden, waarin bepaalde Messiaansche voorzeggingen voorkomen, is afdoende bewezen. Vooreerst omdat de aanhaling in het Nieuwe Testament dit onwederlegbaar uitmaakt, en vervolgens omdat op niemand anders dan op den Messias die aangehaalde woorden kunnen toegepast worden.
Hiermede is derhalve uitgemaakt, dat we bij het middelste van de drie kleine, hier bovenstaande woorden niet aan David, noch aan iemand anders, maar alleen en uitsluitend aan den Messias hebben te denken. Met het aandachtwekkende »zie” voorop, wordt alzoo het komen van den Gezalfde Gods geprofeteerd.
Dat we bij het komen van Christus niet altijd aan één en dezelfde komst hebben te denken, zal ieder, die met opmerkzaamheid Gods heilig Woord onderzoekt, duidelijk zijn. Immers de Schrift spreekt van een komen in het vleesch, van een komen door het Evangelie, van een komen ten oordeel. Zonder twijfel heeft Davids profetie in den 40sten psalm betrekking op de komst van Christus in de wereld. (Hebr. 10: 5).
Zie, die komst is het, waar de Christelijke Kerk op haar Kerstfeest gedachtenis van viert, en waarop zij in de adventsweken wordt voorbereid.
»Zie”, zoo heet het »Ik kom”. Had het bloed van stieren en bokken de zonde kunnen wegnemen, dan was voor dat komen van den hier sprekend ingevoerden Verlosser geen plaats geweest. Maar aan slachtoffer heeft de Heere geen lust gehad. Brandoffer en zondoffer heeft Hij niet geëischt. Er was een offer noodig, dat wel door offerdieren kon worden afgeschaduwd, maar dat nooit door eenig ander offer kon vervangen worden.
De komst van den Verlosser, die als zoodanig zich zelf ten offer kon geven, was van het Paradijs af reeds beloofd. Al de openbaringen Gods, die van genade voor zondaren getuigen, staan met die belofte in het nauwste verband. Daarop hebben de geloovigen van alle eeuwen hunne verwachting gebouwd. Dat was de fontein, waaruit alle troost in dit moeitevolle leven zijn oorsprong had. Daarop de aandacht te vestigen, was de inhoud van het evangelie onder de oude bedeeling. Daarop zag reeds de belofte Gods aan Abraham, toen de Heere tot den vader aller geloovigen zeide: »In uw zaad zullen alle volkeren der aarde gezegend worden” Daarmede hebben al Gods heilige profeten in den naam des Heeren Gods gunstgenooten getroost en bemoedigd. In duisterheid der tijden, in zware beproevingen, onder de oordeelen des Almachtigen, altijd was dit Israëls hoop en verwachting: De Heere onze gerechtigheid, de van ouds aangekondigde en beloofde lmmanuel zou komen. En evenals bij het aanbreken van den dageraad gezegd wordt: zie de nacht verdwijnt, de duisternis trekt weg en ’t licht begint te gloren, zoo ook heet het van den dag van Christus: zie, Hij komt! Voor ons, die achter de geschiedenis staan, heet het ook »zie”, maar met dit onderscheid, dat Hij, die komen zou, nu gekomen is.
’t Geloof wordt beproefd. Die gelooven, haasten niet. De Heere vervult het woord Zijner belofte. Op Zijn tijd, Zijne wijze, eeuwen lang na de eerste belofte, zal de aarde weergalmen van vreugd, als de Heere bevestigen zal, wat Hij als de God der waarheid heeft gesproken.
Als er gansch geen licht is, kan er van zien geen sprake zijn. Gods Woord is het licht, dat alle duisternis opklaart. Wie geen oogen of geen gezichtsvermogen heeft, kan het licht niet genieten. Voor het ongeloof heeft de belofte Gods geen waarde. Anders is dit, waar de genade en het licht des geloofs zich openbaart. Zegt de Heere: »Ziet!” dan zegt de zondaar: hier ben ik. Dan geelt ge acht, dan merkt ge op, dan hoort en verstaat ge, wat de Heere doen of spreken aal.
Dan, wie heeft recht om de aandacht te vragen, wie is waardig om hem gehoor te verleenen, gelijk Hij, die hier spreekt? De wereld, de duivel, de kunst, de wetenschap, alles vraagt uwe aandacht. Maar wat of wie is gelijk aan Hem, die hier zegt: »Ik kom”? Die »Ik” is een geheel eenig persoon. Eenig in macht en heerlijkheid. Eenig in liefde en ontferming, Eenig in geheel de geschiedenis der wereld. Als de komst van een aardsch vorst tot zijne onderdanen wordt aangekondigd, worden er toebereidselen gemaakt tot een waardige ontvangst. Hier lezen wede aankondiging van de komst van der koningen Koning en van der heeren Heere.
Hoe en op wat wijze Hij komen zal, wordt niet nader omschreven. ’t Is alleen; Gij hebt Mij de ooren doorboord en ’t lichaam toebereid. Voorshands is het ons genoeg te weten, dat Hij komt. Waar, hoe, wanneer, benevens zooveel andere vragen, die zullen later worden opgelost. Voor ’t oogenblik denken we slechts aan de zekerheid, aan de heerlijkheid, aan de noodzakelijkheid van Christus’ komst.
De zekerheid is gewaarborgd in den Persoon, die hier spreekt. Deze is dezelfde die in den tweeden psalm wordt genoemd de Koning, gezalfd over Sion denzelfde, van wien David in den 110den psalm getuigt: » De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken : Zit aan Mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden gezet zal hebben tot eene voetbank uwer voeten”. Gods raad zal bestaan, Zijn besluit zal worden uitgevoerd. De dag van ’s Heeren komst zal aanbreken. Al ligt die toekomst nog verre, al zal ten laatste veler verwachting gaan wankelen, duizend jaren zijn bij den Heere als één dag. Christus de Heere komt.
Hoort het, o Israël, als volk door God verkoren, hoort het, o alle gij inwoners der aarde, die met deze heilprofetie bekend wordt; hoort het, o alle gij bedrukten en bitterlijk bedroefden van geest! de Heere komt. Hij komt als de gezondene en tevens als de gegevene des Vaders, Hij komt om op aarde uit te voeren, wat Hij van eeuwigheid op zich nam. Grooter gebeurtenis zal op aarde nooit hebben plaatsgehad. Heugelijker tijding zal op aarde nooit zijn vernomen, dan wanneer het woord van mond tot mond zal worden voortgeplant, dat de beloofde Verlosser is gekomen, dat de belofte, zoovele eeuwen lang verwacht, is vervuld. Al zal de komst van dezen Koning niet aan de verwachting van dwaze en ijdele lieden beantwoorden, al zullen vele vleeschelijke verwachtingen van verblinde menschen worden beschaamd, zulks doet niets te kort aan de beteekenis van de zaak zelve
De waarde van hetgeen door den geest der profetie wordt voorzegd, overtreft alles van hetgeen we zeggen of denken kunnen. En op de vraag, waarom, wijzen we op de ellende, door de zonde veroorzaakt. De ellende, waardoor deze aarde tot een tranendal is geworden; en waarom geheel Adams geslacht moet omzwerven buiten het Paradijs, aan zooveel moeite en jammer ten prooi. Ellende in ons, ellende om ons heen, ellende achter ons en voor ons, ’t is overal ellende. Hield met dit leven de ellende op; maar neen, wie hier niet aan de zonde ontkomt, zal in eeuwigen jammer eindigen. De mensch gaat naar zijn eeuwig huis. Met den dood wordt ieders lot voor eeuwig onherroepelijk beslist, en ieder zal vergolden worden, naardat zijn werk op aarde geweest is. En wie zal de ellende, waar alle kinderen van Adam aan onderworpen zijn, op-beffen? Wie zal den mensch met God verzoenen? Niemand van hen zal zijnen broeder immermeer kunnen verlossen.
God de Heere kan van zijn recht geen afstand doen. Genade ten koste van Gods recht is onmogelijk. Verdorven door de zonde en onmachtig onder de zonde, zal uit de werken der wet in eeuwigheid geen vleesch voor God worden gerechtvaardigd. Van ’s menschen zijde is daarom alle hoop op behoudenis afgesneden. God eischt volmaakte overeenstemming met Zijne heilige wet. En de Schrift zegt, dat allen hebben gezondigd en allen de heerlijkheid Gods derven. Denk voor een oogenblik weg dat ééne wat hier in de woorden: »Zie, ik kom”, wordt gezegd, en er blijft geen hoop, geen uitzicht, geen mogelijkheid tot verlossing voor den armen mensch meer overig.
Maar Gode zij dank voor zijne onuitsprekelijke genade t In de belofte ligt het geheim, waaruit de mogelijkheid tot redding wordt verklaard. Die belofte is het licht, waar straks een Jesaja van uitroept: Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op”. Dat licht is genoegzaam voor allen, die gelooven, om zich in den Heere te verblijden
In dat geloof vindt Gods kind niet alleen stof tot vreugde, maar ook kracht en sterkte om in alle leed en droefenis op te zien tot Hem, die daar zegt: »Ik kom”.
Wat onmogelijk ia voor menschen, is niet onmogelijk voor Hem. Zoowel onder de oude als thans onder de nieuwe bedeeling was het alleen het licht der goddeljjke openbaring, dat de duisternis, door de zonde veroorzaakt, kon opklaren.
Was Mozes of Elia, de vertegenwoordiger der Wet of die der profeten, tot de aarde wedergekeerd, of was door één van Gods heilige engelen gesproken: »Zie, ik kom”, dan had dit voor een oogenblik belangstelling kunnen wekken onder menschenkinderen, maar niet één van Gods schepselen bezat het vermogen om aan Gods gerechtigheid te voldoen en een eeuwige verlossing teweeg te brengen. Dat kan alleen Hij, die, als de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, eenswezens is met den Vader en den Heiligen Geest. Daarom spreekt in dat »Ik kom” een geheel eenige Majesteit. Daar zullen hemel en aarde eens van gewagen. Dat zal engelen en menschen van Jehovah’s gunst doen roemen.
Dat komen zal geschieden met macht en gezag. Met die komst van den beloofden lmmanuel staat in verband de geschiedenis van al de volken der aarde. Daarmeê staat in verband de hemel en de hel. In één woord: daarin zal God drieëenig eeuwig en op het hoogst worden verheerlijkt.
»Ik kom«, — zie, dat staat midden in den Bijbel, en het is inderdaad het midden, het centraalpunt van alle openbaringen Gods. Die woorden zoudt ge in uw Bijbel niet lezen, en dat groote heil, daarin saam-gevat, zou aan Adamskinderen niet zijn bekend gemaakt, ware God zelf niet van eeuwigheid in en door zichzelven bewogen geweest met het lot van arme zondaren. In die woorden ligt voor Gods Kerk op aarde de verklaring van al het heil, door haar onder de volken verbreid: »Ik kom«, dat is het evangelie, dat uit den hemel op de aarde wordt vernomen. Zoodra dat woord der belofte in vervulling treedt, zullen Gods wonderen op aarde worden aanschouwd, zal de strijd tegen de hel beginnen, zal de wijsheid der wijzen vergaan en de tijd der verlossing voor Gods overblijfsel aanbreken. Zoo zien we, hoe reeds in de oudheid het geloof mag blikken in de heilrijke toekomst, die nu reeds Gods Zion doet jubelen:

»En eeuwig bloeit de gloriekroon
Op ’t hoofd van Davids grooten Zoon.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1899

De Wekker | 4 Pagina's

De komende „Verlosser” (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1899

De Wekker | 4 Pagina's