Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bekennen van zonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bekennen van zonden

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. In ieder mensch is een geweten, dat hem wel duidelijk maakt niet te zijn wie hij wezen moest, en veel waarde heeft het duidelijk en onomwonden uitspreken van het bedreven kwaad. Er is echter een groot verschil hoe men het uitspreekt. Lamech zong er van, dat hij een man doodsloeg om eene wonde en een jongen om eene buil. Hij beroemde er zich op zulk een geweldige te zijn. Zijn lied was geen boetpsalm maar klinkt als een zegezang.
Judas riep bet uit voor geheel het Sanhedrin: »ik heb onschuldig bloed verraden.” Hij gevoelde ontzaglijk diep de grootheid, de afschuwelijkheid zijner zonde, en gewetensangst dreef hem tot zelfmoord.
Tusschen het eerste en het laatste uitspreken van zijne zondige daden liggen onderscheidene andere belijdenissen, welke, op de weegschalen Gods gewogen, te licht bevonden worden.
Dat de Schrift spreke en ons leere, hoe verkeerd het is elk: »ik heb gezondigd” voor ware munt op te nemen, het allerminst bij onszelven.
Van Kaïn lezen wij, dat hij klaagde voor God: „Mijne misdaad is grooter dan dat zij vergeven worde” (Gen. 4 : 13) en uit vrees dat men hem zou doodslaan bouwde hij zich eene stad.
Faraö haastte zich om Mozes en Aäron te roepen en zeide (Ex. 10 : 16): » Ik heb gezondigd tegen den Heere, uwen God en tegen ulieden. En nu vergeeft mij toch mijne zonde alleen ditmaal en bidt vurig-lijk tot den Heere, uwen God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegname.” Toch kwam de verstokte om in de wateren der zee.
Saul beleed aan David (1 Sam. 24:18): »gij hebt my goed vergolden en ik heb u kwaad vergolden”, en later wederom (1 Sam. 26 : 21): »Ik heb gezondigd. Ik heb dwaselijk gedaan en ik heb zeer grootelijks gedwaald.” Juist toen vreesde David nog meer in een der dagen door Sauls hand om te komen.
Achab lag met gescheurde kleederen en een zak om zijn vleesch en vastte (1 Kon. 21 : 27 vv.), zoodat de Heere zelf tot Elisa zeide: »Hebt gij genen, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht?” en de honden hebben het bloed van den booswicht gelekt.
Herodes roept in angst uit: »Deze is Johannes, dien ik onthoofd heb” (Mark. 6 : 16) en diezelfde bespot den Christus op het verachtelijkst.
Simon de toovenaar vraagt den Apostelen: “Bidt voor mij tot den Heere opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt” (Hand. 8 ; 24), en de Schrift zwijgt van hem.
Met alle die voorbeelden, ons ter waarschuwing beschreven, gaat men nog heden voort lichvaardig tevreden te zijn met eenige woorden. Een psalmversje op de lippen als Ps. 130 of een dergelijk is voor menigeen genoeg om een openbaar zondaar voor een godzalig man, een kind van God te verklaren, terwijl vaak maar al te duidelijk blijkt dat de schuldbelijdenis op de lijst moet worden geschreven van Kaïn en Judas.
Hierin ook is het woord van toepassing (1 Tim. 5 : 23): ». leg niemand haastelijk de handen op”, een woord door zoovelen in dezen vorm overgezet: »laat het over-zomeren en overwinteren.”
Het koninkrijk Gods bestaat niet in woorden maar in kracht. Is de schuldbelijdenis die van een door God gebroken geest, dan zal juist dubbele strijd en waakzaamheid volgen, da verleiding zoo veel verder worden ontvlucht, de rok, door den mantel besmet, worden gehaat. Die met den psalmdichter kan zeggen (32 : 5) : »Mijne zonde maakte ik U bekend en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde,” zal gedurig vreezen, waken en bidden en in zijn persoon de waarheid bewijzen van des Heeren woord: »dien veel vergeven is, die zal veel liefhebben” (Luk. 7 : 47).
De Spreukendichter heeft daarbij ook een tweede te voegen bij het eerste, om daardoor de waarheid, de oprechtheid er van aan te toonen of liever om een kenmerk van het eerste aan te geven (Spr. 28 : 13), als hij zegt: »die zijne overtredingen bekent en 1 a a t, zal barmhartigheid verkrijgen.” Niet alleen moest op den grooten verzoendag het beste worden geslacht ter verzoening maar ook de bok Azazel in de woestijn worden gejaagd.
Past dit niet alleen op anderen toe, zoodat ge niet te ras uw vertrouwen schenkt op het zien van een gebogen hoofd of een bevochtigd oog, maar past het vooral op uzelven ter beproeving toe, Men vergeeft zoo licht zichzelven op een oogenblikkelijk gevoel eu laat na met God te worstelen zoo-tot dat men met den 34sten psalm kan betuigen (vs. 7): »deze ellendige riep en de Heere hoorde.” In plaats van op de genade van Christus te vertrouwen maakt men van eenige woorden, van eenig gevoel, van eenige tranen zijn grond alsof die een schuldoffer waren ter wegneming van de zonde, of, men eigent zich het bloed van Christus toe en eert Hem met de lippen zonder dat het hart Hem is gegeven.
Waar schuldgevoel gaat steeds vergezeld van een ernstige vrees voor, van een diepen afkeer van de zon Ie en wordt gevolgd door Gods genade tot een heiliger, Gode welgevalliger leven.
De Apostel Paulus onderscheidt (2 Kor. 7 : 10) tweeërlei droefheid. De eene noemt hij » droefheid naar God” (kata theon lupé), dat is niet eene droefheid, welke naar God uitgaat, maar eene »volgens God”, eene, welke overeenkomstig Gods wezen is, welke voortvloeit uit eene levendige erkentenis van Gods wil en wet. De andere noemt hij “droefheid der wereld” (toe kosmoe lupé), dat is ook niet eene, welke de wereld zoekt, maar eene, zooals de wereld die gevoelt, dus eene, welke niet uit het geloof aan Gods heiligheid voortvloeit. Terwijl die »volgens God” onberouwelijke bekeering werkt leidt de tweede tot den dood. Het ware schuldgevoel is een werk des Heiligen Geestes, Die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Het is met de bekeering onafscheidedelijk één. Die wordt er door tot volkomenheid gebracht en toch is deze ook weder de grond, zoo zegt Jeremia (31 : 19): “zekerlijk nadat ik bekeerd ben heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt.” Gelijk met alles wat tot behoud dient is het de vraag, of de Heere God het heeft teweeggebracht, want elke plant, welke de hemelsche Vader niet geplant, heeft wordt uitgeroeid.
Wij hebben daarom wel te onderzoeken of onze smart is tegen een heilig God te hebben gezondigd, of het ons waarlijk te doen is tot meer godzaligheid, tot een leven ter eere des Heeren te komen of de doorn in ‘t vleeseh gewillig gedragen wordt, zoo die ons nut is. Eene opwelling, in hoe groote opgewondenheid ook, is evenmin van kracht als het zichzelven in slaap wiegen met bijbelteksten of door het vinden van wat verontschuldigt. Waar schuldgevoel brengt op de knieen en niet alleen tot tranen; het voert tot waken en strijden. Zeker heeft David sinds dien val wel de oogen afgewend van de ijdelheid en is Petrus na de verloochening te vrijmoediger geworden in het belijden van den naam des Heeren Jezus.
Bij het »zoo veroordeel Ik u ook niet” voegde de Heere: »ga heen en zondig niet meer” (Joh. 8 : 11); bij het: zie gij zijt gezond geworden«: »zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1899

De Wekker | 6 Pagina's

Bekennen van zonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1899

De Wekker | 6 Pagina's