Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kust den Zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kust den Zoon

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij herhaling komt in der Apostelen brieven voor: groet elkander met een heiligen kus (Rom. 16 : 16) of met een kus der liefde (1 Petr. 5:14). In de eerste Christelijke gemeente geschiedde het dat in de godsdienstige samenkomsten, vooral bij het Avondmaal dat bewijs men een elkander gaf van gemeenschap des levens en der liefde. »Kussen« wordt genoemd in den zin van »aanraken«, bijvoorbeeld Ezech. 3:13), waar hetzelfde woord van Psalm 2 door »elkander raken« vertaald is, alsmede van nauw verbonden zijn, hand aan hand gaan als Ps. 85:11: »gerechtigheid en vrede zullen kussen.«
Dat Paulus bij het woord voegt »heilig« zegt wel dat het ook op onheilige wijze geschiedt. Spr. 7:13 wijst ons op de slechte vrouw, die den jongeling verleidt. De wellusteling laat zijn wellust bij elke aanraking gevoelen en niet genoeg zijn ouders te waarschuwen, dat zij hunne dochters bewaren voor dergelijke aanraking met dezulken. Niets wordt gemakkelijker zelfs bij die wij nog kinderen zouden heeten opgewekt dan zondige begeerlijkheid en niets is verleidelijker dan de kus der wellust.
Dat Petrus aan het woord toevoegt „der liefde” is bewijs, dat ook hij wist dat niet elke van dien aard is als toen Jozef zijn broeders om den hals hield (Gen. 45:15), of de vader den teruggekeerden zoon (Luk. 15:20.) Joabs valschheid tegen Amasa (2 Sam 20:9) bewijst het ons.
Er is ook een kussen in de godsdienst der heidenen. Daarvan sprak de Heere tot Elia als Hij hem in zijne mismoedigheid troostte en zeide, dat God nog zevenduizend in Israël had doen overblijven, die de knieën niet voor Baal hadden gebogen en allen mond, die hem niet gekust had. Daarop doelt de Heere bij Hosea (13:2) als Hij zegt: »Nu zijn zij voortgevaren te zondigen en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn, waarvan zij zeggen: de menschen die offeren zullen de kalveren kussen.” Men verzekert, dat in Italië steen en beelden van heiligen aan de wegen staan, waarvan de voeten de duidelijke teekenen dragen, dat zij schade hebben geleden door het vele kussen der aanbidders.
In oude tijden had men de gewoonte een kus op de hand der koningen te drukken, als teeken, dat men hem eerbiedig erkende en gehoorzamen wilde. Dit brengt de Schrift over op den Heere Jezus en Psalm 2 roept ook ons toe: »Kust den Zoon.”
Ook een Judas deed het maar als verrader en daarvan zeker moet worden gezegd wat de Spreukendichter schreef (27:6): »de kussingen des haters zijn af te bidden,” maar de grootheid van den gruwel der valschheid wijst ook op de groote beteekenis van den heiligen kus der liefde aan den Redder van zondaren gegeven.
Aan wien zou de heilige kus der liefde meer toekomen van het begenadigde volk door alle eeuwen dan aan Hem? Ook van onze lippen moet die worden geschonken. De vrouw, de groote zondares in het huis van Simon lag met haar gelaat op Zijne voeten. Hare tranen spraken het uit, dat geen ander Redder voor haar was dan de Heere. Als zij het woord, dat haar zaligde had gehoord, hoe zou iemand kunnen denken, dat zij zou opgestaan zijn zonder op diezelfde voeten kussen der dankbaarheid te hebben gedrukt.
»Ik heb, zegt God, Mijnen Koning gezalfd over Zion den berg Mijner heiligheid.” (vrs. 6) en Hij roept op om Hem als Koning te erkennen en te eeren. Samuel kuste Saul (1 Sam. 1:10) en voegde er bij, terwijl Hij hem zalfde: »Is het niet dat de Heere u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?” Is het niet onze plicht om in het verborgen en in het openbaar heerlijker erkentenis te geven en voor den Davidszoon te knielen?
Wordt een door ons hooggeëerde innig geliefde vernederd, zoo zal, als er liefdevuur in ons is, zijne heerlijkheid te meer worden uitgesproken. Als de dochters van Jeruzalem aan de bruid vraagden: »wat is uw Liefste meer dan een ander liefste?” werd daardoor hare tong losgemaakt en zij beschreef de heerlijkheid van Hem in alle Zijne deelen. Psalm twee toekent den toestand ook van onze tijden, als hij zegt, dat tegenover Gods Gezalfde wordt gezegd: » Laat ons de banden verscheuren en de touwen van ons werpen.“ Hij laat er als het slot op volgen: „Dient den Heere met vreeze en verheugt u met beving. Kust den Zoon.” Hoe meer Zijne heerlijkheid wordt vergruisd des te hooger moet de psalmtoon des lofs rijzen, des te ijveriger moet Zijn werk worden verricht, des te dieper moeten wij nederzinken aan Zijne voeten, opdat nog de wereld wete, dat wie Hem kennen niets vinden Hem gelijk.
Is eene moeder in smarten dan vermenigvuldigt het kind zijn kussen. Waar het ons smart om des Heeren wil, dat de afval de Christusloochening toeneemt, mag ook de bruidskerk wel te ernstiger waken en strijden om, als ik het zoo noemen mag, Hem door liefde te vergoeden wat Hem zoo smartelijk wordt aangedaan. Hem moet het geheele leven worden gewijd en door godzaligen wandel Zijn Middelaarshart verblijd.
Doch wie zal het kunnen doen zoo, dat voor Hem, die weet wat in den mensch was, de kussen geen Judaskussen zijn noch voortkomen uit vleierij, uit gevoeld eigenbelang maar uit dankbare liefde?
De Kerk bad (Hoogl. 1:2):»Hij kusse mij met de kussen Zijns monds“. Dat was het begin van het Hooglied, het lied der liefde. Daarmede ving de bruid aan, want er is geene andere mogelijkheid. Eerst kome de Heere tot ons, voor wij komen tot Hem. Zelfs de begeerte naar den vredekus van dien Vorst wordt niet geboren zonder dat Zijne Genade Zich eerst aan ons openbaarde. Aan den kus der godzaligheid gaat de kus der genade vooraf, aan de bruiloftsliederen het dingen om de hand door den bruidegom.
Maar heeft hij dan niet reeds tot uw hart gesproken? Is niet het Evangelie der verzoening tot u gekomen? Hebt gij niet gehoord: wij bidden u als of God door ons bade: laat u met God verzoenen?” Is de Christus in Zijne beminnelijkheid u niet voor de oogen geschilderd? Hoe menigmaal liet Hij u toeroepen met de heiligste en heerlijkste beloften, dat gij eene geopende deur vinden zult en Scepter reeds in de hand is om die u toe te reiken?
Wat is dan nog meer te doen?
»Nu dan handelt verstandiglijk. Dient den Heere met vreeze en verheug, u met beving. Kust den zoon opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Kust den Zoon

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's