Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping der gemeente Gods - VII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping der gemeente Gods - VII

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Trekt niet een ander juk aan met de ongeloovigen.” (2 Cor. 6: 14a.)

Vooral aan jonge menschen wordt het hier volgende stuk over de roeping der gemeente Gods ernstig ter lezing aanbevolen.


VII.

Aan dit waarschuwende apostolische woord werden we herinnerd, toen dezer dagen iemand van elders ons verzocht, de vraag in »de Wekker” te beantwoorden: „of het geoorloofd is, dat jongelingen uit de Christ. Geref. Kerk verkeering aangaan met Roomsch-Katholieke meisjes.”
We zouden deze vraag heel kort met een wedervraag kunnen beantwoorden, en vragen dan op onze beurt: of iemand zou denken, dat het geoorloofd is om saam te voegen, wat God gescheiden heeft. Maar we willen wat dieper op de gestelde vraag ingaan en beginnen dan met te verwijzen naar bovenstaande woorden, waarin niet alleen op deze, maar ook op meer dergelijke vragen het antwoord ligt. Wat de apostel hier in beeldspraak uitdrukt, is ontleend aan uitspraken uit het Oude Testament. Zie bijv. Deut. 22:10, waar we lezen. »Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk.” Daar verbiedt God dus reine en onreine dieren bij elkander te spannen. Met een ander een juk aantrekken doet denken om met een ander een of andere verbintenis aan te gaan, die noodwendig er toe leiden moet, om bij het juk, waaronder men zichzelf stelde, of door Gods voorzienigheid gesteld was, nog te gelijk onder een ander juk zich te stellen.
In betrekking tot jongelingen en jonge dochters, die kinderen der kerk zijn, en als zoodanig het zaad der gemeente, hetzij ze al of geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd, zij behooren zeer zeker tot de gemeenschap der kerk.
Zij deelen als zoodanig in de zegeningen des Verbonds en zijn volgens de leer des heiligen doops tot een nieuwe gehoorzaamheid van ’s Heeren wege geroepen.
Komt men tot den huwelijken staat, en zal men daarin kerkelijk in de gemeente worden bevestigd, dan wordt de man tegenover de vrouw, en de vrouw tegenover de man geroepen om plechtig voor het aangezicht des Heeren te beloven, ieder voor zich: de man, dat hij als een godvreezend man heiliglijk met zijne vrouw zal leven, haar trouw en geloof houdende in alle dingen, naar uitwijzen des heiligen Evangelies, en de vrouw moet hetzelfde verklaren in betrekking tot haar man. Hieraan gedachtig, gevoelt ieder, dat een mensch met een zuivere Gereformeerde, op Gods Woord gegronde belijdenis, zoo iets tegenover een Roomsche en evenmin tegenover een ongeloovige, onmogelijk kan doen, of men staat in de gemeente met een leugen in zijn hart voor God.
Vooral in betrekking tot het huwelijk een band, die zoo uiterst teeder is, kan dit nooit ernstig genoeg worden overwogen.
Dezulken, die het doen, zijn dubbel schuldig, want zij weten vooruit, dat zij aldus doende zich niet tevreden stellen met het juk van Christus, zij trekken zeer beslist en dat tegenover ernstige waarschuwing een ander juk aan.
Aan menigerlei uitvluchten en verontschuldigingen ontbreekt het in den regel bij de zoodanigen niet. De eene soms al vromer dan de andere. Geheel ten onrechte wil men zich vrij pleiten met een beroep op uitspraken der H.S., die echter geheel wat anders bedoelen, dan men daar in lezen wil. Geheel valsch is de stelling: dat de man hoopt de vrouw, en dat de vrouw hoopt den man te winnen. Komt God iemand, die in onwetendheid in zulk een toestand kwam, te bekeeren, dan is dit geheel iets anders. Men is dan eenmaal in zulk een weg, en zou zich wel wachten om er in te loopen, als men er niet in was. Die het vooruit weet, met een ongeloovige, of met een Roomsche, die een openbare afgodendienaar is, (Zie antw. 80 van den Heid. Cat.) te doen hébben, die loopt vrijwillig en moedwillig in een zondigen weg. Men mag dan zeggen: »Ik doe kwaad, maar ik hoop, dat het goede er uit voortkome,” maar zulks is niet uit God maar uit den Satan. En dan later te beweren, gelijk sommigen doen: »het heeft toch zeker zoo moeten wezen, anders was het verijdeld, want al wat op de wereld geschiedt, is eenvoudig de uitvoering van Gods besluit, dat over alles gaat!”
Doch wie gevoelt niet, waar men met zulk een goddelooze redeneering heengaat. Volgens die redeneering zou dan ook Adam hebben moeten zondigen, eenvoudig omdat Adam Gods besluit niet kan veranderen. Men bedenke toch, dat besluiten om het kwaad toe te laten geheel iets anders is, dan besluiten tot het kwaad zelf. Dit laatste is voor een vlekkeloos en absoluut heilig Wezen onmogelijk.
Niet zonder reden was dan ook het spreekwoord der ouden: »Twee gelooven op een kussen, daar slaapt de duivel tusschen.”
Al wie zulk een ander juk aantrekt, ook de kinderen der gemeente, maken zich vreeselijk schuldig, en zullen de gevolgen daaraan verbonden niet ontgaan. Schandelijke vermenging was de zonde, waarom God de eerste wereld heeft verwoest. En Gode is het alleen bekend, welk een hel in ’t klein menig gezin is, alleen omdat saam verbonden is, wat niet bij elkaar behoort. En toch scheen het begin zoo uitnemend. Men stelde zich de toekomst zoo schoon voor. Men was wederzijds zoo inschikkelijk, zoo lijdzaam tegenover elkander. Het scheen alsof moeielijkheden en ergernissen slechts spoken waren, waarmede men bij oogenblikken trachtte bang te maken. Maar God laat niet met zich spotten. Men overtreedt niet straffeloos Zijn heilig gebod. Die Mij eeren, zegt de Heere, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.
Hiermede, hebben we nu niet gezegd, dat bovenstaande woorden alleen op huwelijksverbintenissen zouden zien. Verre van daar. Zonder twijfel strekt de beteekenis dier woorden zich veel verder uit.
Niet alsof een Christenmensch alle aanraking met ongeloovige en goddelooze menschen zou kunnen ontgaan. Dat is iets anders. De maatschappelijke samenleving maakt dit onmogelijk.
Wat moet, om maar dit eene te noemen, de dienstbare stand niet veel lijden en verdragen. Maar er zijn kringen, gezelschappen, bijeenkomsten, waar men niet noodig heeft, en waar men van weet en weten kan, dat er de duivel en de wereld gediend wordt. Wie zich daarheen begeeft, daarin gemeenschap zoekt, trekt mede een ander juk aan met de ongeloovigen. Hoe kan een Christen een gezelschap zoeken, dat hem den vrede Gods kost. Nog meer. Er zijn zelfs bijeenkomsten en gezelschappen, waar het schijnbaar zeer goed en liefelijk is. Men leest er Gods Woord, men bidt en dankt, men zingt een psalm en spreekt over de bevinding der vromen. Maar — men wil er niet hooren van of over gebondenheid aan de instellingen Gods. Roept de tijd om naar Gods huis te gaan, en onder den dienst des Woords zich te begeven, dan heet het: God is aan tijd noch plaats gebonden. Of: De Heere is in ons midden, en waar kan het dan beter zijn! Men veracht dan de kerk, men miskent Gods dienaren, men verloochent de waarheid, doch alles ouder den schijn van buitengewone godzaligheid.
Ook zulke gezelschappen en bijeenkomsten behoort een mensch, die door des Heeren Woord en Geest zich wil laten onderwijzen, te vermijden. Vroeger of later blaast God in zulk werk. Het einde er van is meestal nog treuriger dan het begin. Nooit handelt God in strijd met Zijn eigen Woord. En al wat tegen dat Woord strijdt, is niet uit den Heere.
Het juk van Christus is een zacht juk, maar het duldt geen ander. Niemand kan twee heeren dienen, of hij zal den eenen aanhangen, en den anderen verachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's

De roeping der gemeente Gods - VII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1900

De Wekker | 4 Pagina's