Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de geschiedenis van de Kerk des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de geschiedenis van de Kerk des Heeren

De Bisschop van Hippo

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze gedachten gaan wij meer dan 1500 jaren terug en verplaatsen ons te Tagaste, eene stad in het Noorden van Afrika. Omstreeks dezen tijd woonde hier een zekere Patricius, een raadsheer, die tot vóór zijnen dood Heiden bleef. Hij was gehuwd met Monica, eene vrome, godvruchtige Christin. Hun huwelijk werd in het jaar 354 gezegend met de geboorte van eenen zoon, die Aurelius Augustinus werd genaamd en door God was voorbestemd eenmaal een krachtige steunpilaar der rechtgeloovige Kerk te worden.
Wij wenschen U, al zij het dan ook in breede trekken, een en ander uit zijne levensgeschiedenis te schetsen.
Lezen wij van Timotheus, die immers ook een Heiden tot vader en eene geloovige moeder had, dat hij door deze reeds vroeg bekend werd gemaakt met den weg der zaligheid, zoodat Paulus zoo heerlijk van hem kon getuigen, dat hij van kindsaf de H.S. had geweten, — ook Monica liet het haren zoon niet aan eene zorgvuldige, Christelijke opvoeding ontbreken. Daar haar man vroeg stierf, nam Monica alleen de zorg voor de opvoeding van haren zoon op zich en was hierin met ernstige gebeden en liefderijke vermaningen werkzaam. Hoe jammer, dat Augustinus niet evenals Timotheus luisterde naar de goede lessen, die hem werden gegeven. Welk een diepe smart was het voor Monica als haar zoon zich aan ongehoorzaamheid en lichtzinnigheid schuldig maakte, en toch luisterde hij niet naar hare goede raadgevingen, ja naarmate hij ouder werd, gevoelde hij zich meer tot de wereld aangetrokken, en bedacht niet, hoeveel verdriet hij zijnen ouders aandeed, die hem zoo teeder beminde.
Geen wonder dus, dat hij, toen hij op 17-jarigen leeftijd het ouderlijk huis verliet om aan de hoogeschool te Carthago in de Romeinsche letteren te studeeren, zich op den breeden weg, die ten verderve leidt, voortspoedde, de vermaken der wereld zocht en zich aan zinnelijkheid overgaf.
Toch verwaarloosde hij zijne studie niet. Hij leerde uitstekend en overtrof zijne medestudenten in kennis en gave en werd overal om die kennis als een uitmuntend en vlijtig jongeling geroemd.
Maar die lof kon Monica niet verblijden, immers zij wist, dat de vreeze des Heeren het beginsel der ware wijsheid is, en waar dit beginsel ontbreekt, de wijsheid den mensch tot dwaasheid wordt!
Scheen het alsof God de vurige gebeden voor haren zoon niet wilde verhooren, — thans komt een straal van hoop in haar hart. Augustinus wordt op het ziekbed neergelegd. Hij is krank, doodelijk krank. Zijn ziekbed dreigt een doodbed te zullen worden. Nu geeft hij zijne begeerte te kennen, den H. Doop en het daarmede verbonden H. Avondmaal te ontvangen. Met blijdschap in het hart begeeft zijne moeder zich reeds op weg om een Bedienaar des Woords te roepen, opdat haar zoon door die genademiddelen in de gemeente van Christus zal worden ingewijd en afgewasschen van de zonde.
Plotseling neemt de ziekte echter eene gunstige wending. En nauwlijks gevoelt de jongeling, dat het gevaar voorbij is, of hij weigert den Doop te ontvangen. Neen, het was bij hem nog niet tot eene ware bekentenis van zonde en schuld gekomen, het was geene ware bekeering des harten geweest.
Och, wij behoeven ons hierover niet te verwonderen, al mogen wij ons er over bedroeven. Zien wij het niet telkenmale, dat elke bekeering op het ziekbed geene ware bekeering is? Hoe vaak doen wij de treurige ervaring op, dat zij, die op het ziekbed belijdenis doen van zonde en schuld en het uitroepen, dat zij uit vrije genade door het geloof bij den Heere Jezus als hunnen Borg en Middelaar door de kracht des H. Geestes rust en vrede hebben ontvangen voor hunne ziel, — na hun herstel weder even koud en onverschillig hunnen weg betreden en zich in alles als de oude mensch openbaren, als de onwedergeborene, die het Koninkrijk Gods niet zal ingaan! De vreeze voor den dood moge dan oorzaak van zulk getuigen op het krankbed zijn geweest, waarmede men zijn geweten in slaap wiegde, eene innerlijke bekeering des harten was het zeker niet. En dit was het ook niet met onzen jeugdigen Augustinus. Alle goede gedachten zijn vervlogen, zoodra zijne ziekte genezen is. En als hij spoedig weder geheel is hersteld, begeeft hij zich wederom onder zijne oude vrienden om het zondig leven, dat hij voorheen had geleid, nog op voor ziel en lichaam verwoestender wijze voort te zetten. Hij vervolgde zijne studie te Carthago om zich te laven aan de bron der wetenschap, maar de Bron des levenden waters werd door hem niet begeerd: Gods Woord bleef gesloten en hij verdiepte zich in de studie van de geschriften der heidensche wijsgeeren. Zeer smart het Monica haren zoon te zien wegzinken in den poel van zonde en ellende; tranen van droefheid worden in stilte geschreid, als zij opmerkt, dat haar kind alle zedelijkheid steeds verder van zich werpt en eindelijk in zondige gemeenschap leeft met eene Afrikaansche vrouw. Wel wordt haar geloof op zware proef gesteld, daar al het roepen tot God tevergeefs schijnt te zijn. Toch houdt zij aan in het gebed en zoo is zij in staat het zware kruis te dragen, dat haar is opgelegd. Zij klaagt niet, zij murmureert niet tegen God, maar in stille onderwerping aan Zijnen wil vervolgt zij haren weg en put troost uit het woord van den Psalmist: „Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.”

’k Ben gewoon in bange dagen,
Mijn benauwdheid U te klagen;
Gij toch, die d’ ellende ziet,
Hoort mij en verstoot mij niet.

Dit kon Monica naar waarheid zeggen. Doch al neemt men in de bange dagen zijne toevlucht tot God, het is den mensch toch zoo goed het hart eens uit te storten voor een mede-mensch, die deelneemt in ons droevig lot. En daaraan gevoelde de arme moeder ook behoefte. Gedurig gaat zij naar den bisschop om met hem onder heete tranen te spreken over den verloren zoon. Waarmede zal de waardige man haar kunnen troosten?… Een woord van menschelijke wijsheid kan niet baten, maar hij weet, dat de trouwe Verbondsgod uit vrije gunst op Zijnen tijd en Zijne wijze het gebed des rechtvaardigen, dat veel vermag, ook zeker zal verhooren. En dan troost hij haar met deze woorden: „Zoo waar gij leeft Monica, een zoon van zooveel tranen en gebeden kan niet verloren gaan!” Maar toch zou zij nog veel moeten lijden, eer het den Almachtige in Zijnen wijzen en ondoorgrondelijken Raad zoude behagen de gebeden te verhooren, die zij tot den Troon der genade had opgezonden.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Uit de geschiedenis van de Kerk des Heeren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1900

De Wekker | 4 Pagina's