Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De liefde des Zoons Gods verheerlijkt in het leven der geloovigen - IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De liefde des Zoons Gods verheerlijkt in het leven der geloovigen - IV

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik ben met Christus gekruist, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.” Galaten 2: 20.

In de omschrijvende verklaring, welke de heilige apostel Paulus geeft van het leven der geloovigen, naar het voorbeeld van zijn eigen persoon, lezen we onder meer ook het antwoord op de vraag: waarom? Waarom leeft Gods kind, terwijl anderen naar Gods rechtvaardig oordeel blijven in den staat des doods? Reeds bleek ons, dat van geestelijk leven geen sprake kan zijn, zoo men niet met Christus is gekruist. En als logisch gevolg bleek niet minder duidelijk, dat de met Christus gekruiste zekerlijk leeft. Hierop volgde het verklarend antwoord op de vraag, hoe de met Christus gekruiste leeft, namelijk door het geloof, waardoor hij met Christus vereenigd, nu uit Christus leeft, gelijk de rank uit den wijnstok. Stelt men nu ten laatste de vraag: en waarom leef ik? dan kan het verklarend antwoord op deze vraag nooit in den mensch, maar alleen en uitsluitend buiten den mensch gevonden worden. Zoo beslist mogelijk spreekt deze zelfde apostel dit herhaalde malen uit, waar en zoo dikwijls als hij de genade Gods roemt, die ook aan hem is verheerlijkt.
In de woorden »die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft,” hebben we de geheele oplossing.
Niet in dien zin, alsof de Vader en de Heilige Geest hiervan zouden uitgesloten zijn. De zaligheid is en blijft een weldaad van den Drieëenigen God. Maar als verdienende oorzaak wijst de apostel op Christus, die om de Zijnen, Hem van den Vader van eeuwigheid beloofd, te verlossen en zalig te maken, Zichzelven overgaf tot in den dood des kruises.
Christus heeft liefgehad, dat staat bij Paulus op den voorgrond, als hij de oplossing geeft op de vraag: waarom leef ik? Die liefde ziet hij als een geopenbaarde, als een krachtige, als een werkzame, als een goddelijke liefde in al het werk der genade. Die liefde is de grondtoon van het evangelie, zij wordt door het evangelie geopenbaard en gepredikt in de wereld. Boven al de klaag- en jammertonen op deze aarde gehoord vanwege al het lijden en zuchten van al het schepsel Gods, klinkt de stem dier goddelijke liefde. Van het Noorden tot het Zuiden en van het Oosten tot het Westen, zoover het licht des evangelies schijnt, gaat het woord des Almachtigen: „Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, al gij einden der aarde.”
Met die liefde vervuld en door die liefde gedrongen, arbeidt des Heeren trouwe dienaar en roept hij der gemeente toe: »de liefde Christi dringt ons.” Zoo is hij niet alleen werkzaam, maar daartoe wekt hij ook zijne mededienaren op, om aan te houden, tijdig en ontijdig, predikende het Woord Gods. Die liefde is een Paulus zoo groot en zoo machtig, dat hij daardoor alle bezwaren overwint, alle gevaren trotseert, alle leed en moeite van dit leven bij oogenblikken vergeet, want hij acht alle dingen schade en drek te zijn bij de uitnemendheid der kennis van Christus.
De liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, doet hem roemen in de verdrukking, geduldig zijn in lijden, geeft hem moed en krachten zelfs in t grootste gevaar. De liefde van Christus is het albeheerschende element in Paulus’ leven en arbeid. Dat maakte hem zoo kloek en sterk. Daarin schuilt het geheim van zijn kracht. Als de apostel des geloofs bij uitnemendheid, doet Paulus voor Johannes niet onder, als het er op aan komt om de genade Gods te verheffen en te roemen. Wilt ge een beschrijving van de liefde van Christus, gelijk deze zich den geloovigen openbaart, lees dan het 13e hoofdstuk uit den eersten brief aan de gemeente van Corinthe. En na met aandacht en opmerkzaamheid dat hoofdstuk gelezen en herlezen te hebben, zegt ge onwillekeurig: zoo is het. De liefde is het wezen van het Christendom. Het ware geloof kenmerkt zich niet door veel of schoon spreken, maar door daden der liefde, want het geloof is juist door de liefde werkzaam.
De openbaring der liefde van Christus is voor Paulus eene openbaring in de wereld, waar geen andere mede is te vergelijken. Buiten deze openbaring ziet hij alles ten doode gedoemd en heerscht de dood met onbeperkt gezag. Alleen uit en door die openbaring kent hij leven, ziet hij leven, deelt hij persoonlijk in ’t leven, bewust als hij is, dat iedere verloste zondaar en zondares met hem aan niets anders dan juist aan de openbaring dier liefde het leven heeft te danken. Christus de Zone Gods heeft liefgehad. Wie daarin wordt ingeleid, wie in deze peillooze diepte mag afdalen, mag inzien, zal met een Paulus moeten erkennen, dat die liefde de kennis te boven gaat. Zij is ondoorgrondelijk, onuitputtelijk, onbeschrijfelijk, zij is eenig.

Wat hierbij het allergrootste is, de apostel ziet die liefde geopenbaard, bewezen en verheerlijkt, niet slechts aan anderen, maar allereerst aan zijn eigen persoon. Onverholen en ondubbelzinnig spreekt hij het uit: Christus heeft mij liefgehad, waarmede hij duidelijk aanwijst: daaraan dank ik de zoo heerlijke, de zoo veelzeggende en inhoudrijke belijdenis: „ik leef.” Persoonlijk het onderwerp te zijn, aan wien de Heere Zijne genade en gunst kwam te schenken, doet hem spreken uit eigen ervaring. Dat is nog wat anders dan dat men alleen over de liefde van Christus in het afgetrokkene als over een dogma of over een leerstuk spreekt.
Mij liefgehad, dat is voor Paulus en voor ieder kind des Heeren een wonder van genade. Immers dat »mij” leidt bij dieper indenken onwillekeurig tot de vraag: en waarom juist mij? Was die weldaad algemeen, zoodat allen hoofd voor hoofd daarin deelden, dan was er voor die vraag geen plaats, geen grond. Maar dat leeren de Schrift en de ervaring ons anders. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Velen wandelen op den breeden weg des verderfs, terwijl slechts weinigen het smalle pad ten eeuwigen leven betreden.
Er moet dus een oorzaak zijn, waarom dat onderscheid tusschen menschen en menschen zoo groot is. En Gods heilig Woord blijft het antwoord niet schuldig op de vraag, hoe en waaruit dit onderscheid is te verklaren. De diepste grond daarvan ligt in het eeuwig en onveranderlijk welbehagen Gods. Het is des Vaders welbehagen, zegt Christus tot Zijne dicipelen, ulieden het koninkrijk te geven.
Kon er sprake zijn van eigen verdienstelijkheid, hoe en waardoor dan ook, dan was het wat anders. Maar alle roem is van ’s menschen zijde afgesneden. De mensch van nature dood door de zonden en de misdaden, kan zichzelven niet levend maken. Dit is uitsluitend het werk Gods. Uit genade zijt ge zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave, niet uit de werken, opdat niemand roeme.
Zoovelen waren in uwe oogen wellicht geschikter voorwerpen dan gij. Niemand is in eigen schatting ongeschikter, onwaardiger dan juist hij, die door Gods genade zeggen mag en zeggen kan: mij heeft de Heere liefgehad.
En wanneer was die liefde van Paulus duidelijk gebleken? Juist toen hij in woede en vijandschap tegen de gemeente Gods ontstoken, deed wat hij kon, om het erfdeel Gods te verdrukken en te vervolgen. Toen hij in zijn loop gestuit en op zijn weg van vervolging staande gehouden, door den Heere gegrepen en aan zijne ellende ontdekt werd. Toen op weg naar Damaskus de stem des Heeren hem als een zwaard door de ziel ging, en hij hoorde: »Ik ben Jezus, dien gij vervolgt.” Wat is er toen veel gebeurd. Wat is er van dat oogenblik af veel veranderd. De vervolger is een prediker, de vijand is een moedig belijder van den Heere Jezus geworden. Hem, den allerminste der heiligen, is die genade gegeven om onder de heidenen het evangelie te verkondigen van den onnaspeurlijken rijkdom van Christus.
En al hebt ge nu geen roeping als Paulus tot de prediking van het evangelie, en al zijt ge geen apostel des Heeren, toch blijft de genade even groot, wat het persoonlijk leven betreft, voor ieder die er in deelen mag om den apostel der heidenen na te zeggen: Christus heeft mij liefgehad. Hoe meer en hoe langer ge in dat wonder van genade u moogt verdiepen, hoe grooter het u worden zal. Dan erkent ge in dit leven die liefde, dan roemt ge die liefde, en wat hier nog slechts ten deele en in zoovele opzichten gebrekkig is, zal hiernamaals in de eeuwige heerlijkheid de altoosdurende dankstof van al Gods verloste kinderen zijn.
Omtrent tijdelijke zegeningen zijn de menschen veelal trotsch en genegen tot ijdele zelfverheffing. Zij zijn de man en de vrouw, die zoo rijk, zoo wijs of zoo sterk zijn. Zoo doet Paulus niet en zoo doet een kind Gods niet, als men de liefde van Christus roemt en prijst, en rekenschap van zijne hoop gevende zegt: mij heeft de Heere liefgehad. Nergens blijkt duidelijker dan in het voorbeeld van Paulus zelf, hoe afkeerig een wedergeboren mensch is van alles wat er op uit is om den mensch de eer te geven van hetgeen waarvan alleen den Heere de eer toekomt. In de woorden: »Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij”, is alles wat uit den mensch is, onvoorwaardelijk veroordeeld.
En wat ten laatste de liefde des Zoons Gods, Paulus bewezen, zoo groot doet zijn, verklaart en omschrijft de apostel met de woorden: »en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.” Wat die scherpe blik en dat helder gezicht van een Paulus daarin zag, dat Christus zich voor hem had overgegeven, is slechts bij benadering te zeggen. Gevoel kan niet met woorden beschreven worden. En de belijdenis hier uitgesproken, is niet denkbaar zonder gevoel, althans niet, als die uitgesproken wordt gelijk deze dienaar des Heeren het doet.
Christus gaf zich over, reeds in den Raad des Vredes, bij Zijne borgstelling voor al Gods uitverkorenen. Hij gaf zich over om in de volheid des tijds de menschelijke natuur uit Maria aan te nemen en een tal van jaren deze om der zonden wil vervloekte aarde te betreden. Daarop heeft Gods Zoon geleefd, gearbeid, geweend, gebeden, onbeschrijfelijk veel geleden. Hij is gesmaad, veracht, gehoond, gelasterd, bespot, uitgeworpen en ten laatste aan het vloekhout des kruises genageld en gedood. Hij gaf zich over om aan Gods gerechtigheid te voldoen. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Diezelfde Christus, aan het kruis gestorven, is opgestaan ten derden dage. Hij is verrezen uit het graf. Als de Vorst des Levens heeft Hij over dood en graf getriumfeerd. En dat alles voor mij! Is het klein, is het gering, of moet ieder erkennen, dat deze genade nooit naar waarde is te prijzen?

Wie in datzelfde geloofsbewustzijn mag deelen, is een kind Gods niet alleen, maar die geniet in dit leven de zegeningen aan dat goddelijk kindschap verbonden. En op de vraag, hoe ver de zegeningen zich uitstrekken, weten we: als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus.
Omdat Christus u heeft liefgehad, leeft ge, en nu zijn voor u de beloften, beide des tegenwoordigen en toekomenden levens.
Hoe donker steekt hierbij af de staat en het lot van den mensch, die nog leeft zonder Christus, die geen ander leven kent noch bezit dan het leven van den natuurlijken, onwedergeboren mensch. Wie zonder Christus is, die is zonder leven, en wie zoo overgaat uit den tijd in de eeuwigheid, zal van uit deze wereld vol moeite en verdriet aanlanden in de plaats waar alle hoop voor eeuwig is verloren. Leeft ge nog in den tijd der genade, dan wordt u door het evangelie de reddende en opzoekende liefde Gods voorgesteld. En op de vraag: waarom en waartoe? past geen ander antwoord dan dit ééne: God heeft geen lust in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve.
De weg der zaligheid wordt u voorgesteld; het evangelie der genade wordt u gepredikt; door de liefde van Christus gedrongen, wordt ge gebeden: laat u met God verzoenen. Kan al de arbeid der goddelijke liefde aan u besteed, u niet bewegen om uw heil te zoeken in Christus, de wereld en hare begeerlijkheden te verzaken, wat zal dan uw einde zijn?
Eén wenk van Gods alvermogen, dan is uw leven afgesneden, uw lot voor eeuwig onherroepelijk beslist.
Voor Jeruzalems poorten riep Gods Zoon tijdens Zijne omwandeling op aarde eens uit: „och of ge nog bekendet wat tot uwen vrede dient!” En zoo blijft dit woord van kracht, voor allen, zoolang zjj leven in het heden der genade.
Waar echter de dood elk uur wenkt, het den mensch gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel, en we één van beide òf dood òf levend zijn, is het zoo zeer noodzakelijk zichzelven te onderzoeken en te beproeven of we in het geloof zijn. ’t Is den mensch zoo eigen, zichzelven te willen vleien. Maar hoe vreeselijk zal het zijn, zichzelven misleid en bedrogen te hebben voor de eeuwigheid!
Uit Paulus’ voorbeeld bleek ons, dat het genade is en genade alleen, waaraan Gods kinderen het eeuwige leven danken. Wat voor al de schatten dezer aarde niet te koopen en voor al de wetenschap dezer wereld niet te verkrijgen is, dat wil God de Heere uit genade aan zondaren schenken.
Daarom is het Woord des Heeren, dat ons met dit heil bekend maakt, voor ieder, die overtuigd wordt van de noodzakelijkheid der verlossing, zoo dierbaar. Dat Woord is ons een licht, dat alle duisternis op doet klaren. En dat Woord zegt: wie tot den Heere geloovig toevlucht neemt, die zal niet beschaamd worden.
Zalig, wie zeggen kan: Ik was dood, maar ik ben weder levend geworden. Ik was verloren, maar ik ben gevonden. Ik leef, want Christus heeft mij liefgehad.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1900

De Wekker | 4 Pagina's

De liefde des Zoons Gods verheerlijkt in het leven der geloovigen - IV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1900

De Wekker | 4 Pagina's