Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op het strand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op het strand

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ik stond op het zand der zee. Openb. 12 : 18.

Op den derden dag der schepping sprak de Almachtige: „dat de wateren van onder den hemel in eene plaats vergaderd worden”; „en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.”
Wat daar vergaderd was, moest binnen de gestelde perken blijven. Geen basaltsteenen, geen rotsen van ijzer werden gesteld om van alle zijden de zee te omringen. God had er slechts zand toe noodig en Hij bezigde het. Hij nam het fijnste zand, dat de wind den kustbewoner in de oogen stuift, en dat door de nauwe reten zijner woning zich een doortocht weet te banen. Op geen zandgrond zal een verstandige zijn huis bouwen (Matth. 7 : 26), want storm en watervloed zouden net doen neerstorten; maar de zee, hoe machtig haar woeden is, wordt er door tegengehouden.
Zoo roept de Heere aan het strand ons toe (Jer. 5 : 22): »Zult gijlieden Mij niet vreezen? Zult gij voor Mijn aangezicht niet beven? Die der zee het zand tot eenen paal gesteld heb met eene eeuwige inzetting, dat zij daarover niet zal gaan? Ofschoon hare golven zich bewegen, zoo zullen zij toch niet vermogen; ofschoon zij bruisen, zoo zullen zij toch daarover niet gaan.«
Wie zou het zand der zee kunnen meten (Jer. 33 : 22) of het getal dier korrelen bepalen? en elk van die roept ons toe van de wijsheid en de almacht Gods en alle te zamen wijzen zij op groote beloften voor Israël en al Zijn volk (Gen. 22 : 17 enz.)
Op die groote wateren wezen de heilige zangers en riepen met bewondering: »Hij heeft de aarde en de wereld gegrond op de zeeën en heeft ze gevestigd op de rivieren« (Psalm 24 : 2); »wij zullen niet vreezen, al veranderde de aarde en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën. Laat hare wateren bruisen; laat ze beroerd worden.« (Ps. 46: 3)
Als de vierde scheppingsdag was voorbijgegaan, zeide God: »dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen.« »En God schiep de groote walvissch en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten naar haren aard…. En God zegende ze, zeggende: zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de wateren in de zeeën.« Zoo geeft niet alleen de aarde, maar ook de zee het voedsel aan den mensch. De wateren brachten het voort en toch het was God, die ze schiep, beeld van alles wat goed uit het schepsel voortkomt en wat dit wrocht. Het is het werk van God, die het willen en het werken werkt.
De landman beploege de aarde, de visscher beploegt de zee en die handel drijft met de volken aan de overzij. De psalmist (104) teekent hem ons als die Gods groote werken aanschouwt in storm en in stilte. Als de wind zich verheft, rijzen de golven op hemelhoog en het scheepke daalt neder in de afgronden, zoodat de ziel versmelt van angst, maar de Hoorder der gebeden doet den storm stilstaan en verblijd zoeken zij de haven der rust.
De Christen weet, dat God alle dingen schiep door Zijnen Zoon, en kent den Messias dan ook de heerschappij toe over alle dingen en juicht: »van zee tot zee zal Hij regeeren«, en met den Psalm van het oude Israël roemt hij: »dat is het werk mijns Liefsten.« Zoo leidt de Heere Zijne kerk, die, als zij door stormen is beloopen, tot Hem, den schijnbaar slapende, roept, en straks gered uit gevaar aan Zijne voeten verwonderd uitroept: »wie is deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?« Het antwoord op die vraag is geen ander dan: »’t Is God, d’ almachtig’ Opperheer« (Ps. 24). Van de wateren maakt Hij een muur om de Zijnen te redden (Ex. 14 : 22), of ook een vast pad om tot hun behoud bij hen te zijn (Matth. 14 : 25), maar ook eene diepte, waarin het snorkend heir van Egypte met zijn vorst wordt verzwolgen, of Hij doet de wateren uit de zee vergaan en laat de rivier verzijpen en verdrogen (Jes. 19 : 6) om wederom aan Egypte Zijne heerlijkheid te toonen, om Mizraim te slaan, maar ook te genezen (vs. 22).
Wel mocht op Gennesareths meer de aanbiddende bewondering worden gehoord (Matth. 8 : 27), want wie vermag het bruisen dier golven te stillen dan God alleen? Wat is in de natuur machtiger dan de zee, als zij brult en raast en woedt, als hare golven gelijk een verslindend vijand de kusten beuken? Om de almacht des Heeren te teekenen wordt zij voorgesteld als de onbedwingbare, die God alleen bedwingen kan. Zoowel de Apocalypticus des Ouden (Daniël) als die des Nieuwen Testaments zien in de verbolgen wateren het symbool der onrustige volken, die de banden van God en Zijnen Gezalfde willen verscheuren en hunne touwen van zich werpen (Ps. 2 : 8), want de goddeloozen zijn als een voortgedrevene zee; die kan niet rusten en hare wateren werpen slijk en modder op (Jesaja 57 : 20). Maar wat nood! Als eerzucht en heerschzucht en geldzucht de moordende legerbenden verzamelen tegen het biddend volk, als de hel woedt tegen des Heeren kerk of de aangevochten zielen den strijd voeren tegen de geestelijke boosheden in de lucht, dan zal Hij die in den hemel is, lachen. Die gezeten is aan Gods rechterhand, kan wel behoeden; de Redder op Tiberias’ zee, die van de bergen des gebeds de Zijnen aanschouwde, daalt van den berg der hemelsche heiligheid neer ook om ééne enkele ziel te bevrijden.
Op het strand stond de banneling van Patmos. Onder zich het zand, het beeld van zwakheid en nietigheid, maar door God gemaakt tot »grendel en deuren« (Job 38 ; 10). Vóór zich de machtige zee, de prediking van Gods Majesteit. Had God hem wellicht daar geplaatst en liet Hij het ternederschrijven om ook u als hem te doen gevoelen, hoe Gods kracht het zwakste sterk maakt en zelfs het verachte en verstootene uit de menschen een kracht kan doen zijn tegen al wat wereld en zonde en hel zich verstouten? O, dan willen wij, aan die kusten staande, luisteren naar de Godsspraak in dat beeld, welke voor ons vertolkt luidt: »Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.«
Op zulke plaatsen stelde de Heere de mannen, die Hij met groote openbaringen begiftigde. Wat Ezechiel zoo gedurig hoorde, opdat hij zich niet verheffen zou: „Menschenkind“, werd hem reeds gepredikt, daar hij woonde aan de wateren van Chebar. Aan den vloed van Ulai werd Daniel geplaatst (8 : 12) om het gezicht der toekomst te zien, het gezicht van den ram, en voor een ander profetisch gezicht, dat van den man met linnen bekleed, werd hij eerst gesteld aan den oever der groote rivier Hiddekel (10 : 4). Om den droom over de vier groote dieren te aanschouwen worden hem in den geest te zien gegeven de vier winden des hemels voortbrekende op de groote zee.
Dingen der toekomst, niet minder groot en gewichtig, zou Johannes hooren. Daartoe plaatste hem God (Grieksch: estathèn = ik werd geplaatst. Vs. 18 is daar vs. 1 van Cap. 13) volgens ons vers, dat eene inleiding vormt tot Hoofdst. 13, »op het zand der zee.« Twee gezichten worden hem daar geschonken. Het eerste is een tweetal dieren, na elkander opgekomen uit de zee, het beeld van de Godverlaten de menschheid. De goddeloosheid stijgt ten top. God en Zijn naam en Zijn tabernakel worden gelasterd; de heiligen worden vervolgd en die op de aarde wonen worden door teekenen verleid, zoovelen als wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens des Lams. Maar een ander gezicht staat daartegenover. Op den berg Zion staat het Lam. Op de voorhoofden van die Hem omringen leest hij den naam des Vaders. Als eene stem van vele wateren is de stem der citerspelers. Het zijn de gekochten uit de menschen. Het gezicht gaat voort: »Zij is gevallen, zij is gevallen. Babylon, die groote stad«, zoo roept een Engel en de rook der pijniging gaat op, maar een andere stem uit den hemel beveelt hem ter neder te schrijven: »Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan.« Bij de stem des Heeren op de wateren en als de donder van den God der eere over de groote wateren met kracht en heerlijkheid rolt (Ps. 29 : 3 v.), ziet Johannes van het zand der zee den Engel met het eeuwig evangelie, dat aan alle natie en geslacht en taal en volk met groote stem wordt verkondigd (14 : 6 v.).
Geen Gabriël moge u als Daniel een »zeer gewenscht man« hebben genoemd (Dan. 9 : 23), noch zij het u te beurt gevallen als een Johannes aan des Heeren borst te liggen; Ulaïs en Hiddekels stroomen mogen ons onbekend zijn, evenals het strand van Patmos’ rots, toch zal in het land, aan de zee ontwoekerd, menig geloovige met den Nieuw-Testamentischen ziener kunnen zeggen: »ik stond op het zand der zee.«
’t Kan zoo wonder te moede zijn, als ge op het stille strand uwe oogen laat weiden over het zilte nat en peinst over het wonder, dat in elk der droppelen, ontelbaarder nog dan de zandkorrelen aan den oever, de Almacht ten toon spreidt, als het oog zich weidt over die wateren, die u aan het oneindige doen denken, hoewel God alleen oneindig is, als gij den koelen wateradem indrinkt, welke u de hitte van den dag doet vergeten, en het eentonig golfgeklots als eene zachte muziek onophoudelijk hooren laat: »God alleen is groot.«
Maar ontzettend klinken diezelfde baren, als de storm ze heeft bewogen en ze dreigend tot u zich wentelen, alsof ze u zouden willen verslinden. Dan denkt ge: »Wie zou voor dien God der zee kunnen bestaan?« en gij bidt voor den schepeling in nood.
Hoe geheel anders is het op die druk bezochte badplaats, waar alle weelde opéén is gestapeld. Neen! daar is geen engel met het eeuwig evangelie, geen roepstem wordt gehoord: »Vreest God«, maar de stem der wereld: »geniet« en nog eens: »geniet.« O, als dat zand eens een boek was, waarin alles was geschreven wat daar is geschied, met wat vreugde zou de hel, met wat droefheid de engel Gods het lezen. Johannes zag twee malen een beest uit de zee opkomen: het eerste vol van lastering tegen God en de heiligen, en met eene doodelijke wonde, het tweede doende teekenen en met vleiende woorden verleidende, zeggende dat het eerste beest was genezen en de wond was geheeld. Zoo is de tweevoudige teekening van de wereld buiten God, maar één is de teekening van beider toekomst, want één is de geest zoowel van het leven in misdaad als van het leven in de verlokkelijke vormen der beschaving.
Die joelende en woelende menschenmassa uit alle natiën te zaam gekomen met één en hetzelfde doel, alle pracht ten toon spreidende te midden van dans en muziek vaak in spel en ontucht en dronkenschap, geeft zoo veel te denken, te betreuren.
Als gij dan uw oog weer afwendt van die menschen en al wat daar menschen deden en ten toon spreidden, om het weer te richten op dat groote werk Gods, dan komt u voor den geest wat de ziener van Patmos in den geest aanschouwde: »de groote witte troon en Degene, die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden”, en daarbij »de dooden klein en groot staande voor God…. En de zee gaf de dooden, die in haar waren, en de dood en de hel gaven de dooden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld een iegelijk naar hunne werken« (20 : 11v.).
Uw profetische geest ziet ze staan, die op het zand der zee naar het eeuwig evangelie luisterden, maar ook, die daar leefden, alsof er geen God was en dit leven eindeloos ware, en gij ziet ook uzelven onder de ontelbaren. De boeken worden geopend en in die is eene bladzijde, waarboven uw naam staat. Wee, wee degenen, wier namen niet zijn geschreven van de grondlegging der wereld in het boek des levens (13 : 8).
In de wateren zocht menigeen den dood. De dag komt als bergen en heuvelen niet kunnen bedekken voor den Wreker, want zij zijn voor Zijn aangezicht weggevloden. Evenmin kunnen wateren vernietiging aanbrengen. »De zee«, zegt Johannes, »was niet meer.«
Beproeft u dan, of gij wandelt in het Siddimdal, waar men eet en drinkt en koopt en verkoopt, en bedenkt dan, dat het Siddimdal wordt tot eene zee, maar het is de Doode zee, welke alles doodt wat on haar zand wandelt (Luk. 17 : 28 v.).
O, hoeveel beter is het daar te leven, waar de wateren voortkomen van het zuiden des altaars (Ezech. 47), welke afdalen in het vlakke veld en komen in de zee, waar alle wateren gezond worden (vs. 8), de zee der genade.
Vergeet dan niet wat het zand van Patmos u toeroept. Johannes schrijft (8 :13): »Ik zag en ik hoorde eenen engel vliegen in het midden des hemels, zeggende met groote stem: Wee, wee, wee! dengenen die op de aarde wonen, van de overige stemmen der bazuin« en wederom (14 : 6): »Ik zag eenen anderen Engel, vliegende in het midden des hemels en hij had het eeuwig evangelie, om te verkondigen dengenen, die op aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, zeggende: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen, en aanbidt Hem, die den hemel en de aarde en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heelt.«
Gelijk de uit het water getogene (Ex. 2 : 10) profeet des Ouden Verbonds stelt ook de ziener des Nieuwen u voor den zegen en den vloek (Deut. 11 : 26). Op het zand der zee staat ge als tusschen Ebal en Gerizim (Deut. 11 : 29). Kiest u, wien gij dienen wilt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Op het strand

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1900

De Wekker | 4 Pagina's