Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zinnen verblind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zinnen verblind

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Doch indien ook ons evangelie bedekt is, zoo is het bedekt in degenen, die verloren gaan: „In dewelke de God dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongeloovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is”. 2 Cor.4:3,4.

Waaruit moet het verklaard worden, dat de bediening van het evangelie, die zooveel heerlijker is dan de bediening der wet, door zoovelen veracht en versmaad wordt? En waarom heeft het evangelie, gelijk Paulus dat predikte, voor zoovelen geen aantrekkingskracht? De apostel verklaart, verworpen te hebben de bedekselen der schande, en geen navolger te zijn van hen, die in arglistigheid wandelende, het woord Gods vervalschten. Door openbaring der waarheid heeft hij steeds getracht zich aangenaam te maken bij alle gewetens der menschen, in de tegenwoordigheid Gods. Gelijk de zon helder aan den hemel schijnt, zonder dat haar glanzend en schitterend licht door zwarte wolken omfloerst en bedekt wordt, alzoo ook heeft het licht der goddelijke waarheid, het licht des evangelies, door middel van des Heeren dienaar geschenen, en toch is dat licht niet in en niet tot allen doorgedrongen op gewenschte wijze. En op de vraag, waaruit dit moet worden verklaard, lezen we het antwoord in bovenstaande woorden.
Er zijn menschen, voor wie het evangelie is bedekt. In het voorafgaande hoofdstuk heeft Paulus gesproken over een deksel, dat Mozes op zijn aangezicht legde, »opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt”. Vervolgens heeft hij aangetoond, dat tot den huidigen dag een deksel ligt op het hart van dat volk, maar dat deksel wordt weggenomen, wanneer het tot den Heere bekeerd zal zijn. En zij die uit God geboren en door den Geest des Heeren onderwezen zijn, aanschouwen met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren. Uit de gevolgen besluit Paulus nu tot de oorzaak en zegt: »Indien ons evangelie bedekt is, zoo is het bedekt in degenen die verloren gaan”.
Duidelijk heeft de apostel vooraf opgemerkt, dat het evangelie door hem gepredikt, niet van menschelijken, maar van goddelijken oorsprong is. Daarvan volkomen bewust, gebruikt hij vele vrijmoedigheid in ’t spreken. Hij is daarbij doordrongen van de groote weldaad en de kostelijkheid der gave, den menschen in dat evangelie geschonken. De vrucht en uitwerking van het evangelie kan niet achterblijven. Gods Woord keert niet ledig weder: wien het geen reuk des levens ten leven is, dien zal het een reuk des doods ten doode zijn. Trekt het evangelie niet aan, blijft de heerlijkheid van het evangelie bedekt, dan teekent dit degenen die verloren gaan. Gelijk omgekeerd allen die behouden worden, dit als kenmerk met elkander gemeen hebben, dat zij erkennen wat Paulus elders leert: dat het een getrouw en aller-aanneming waardig Woord is. Christus is de hoofdinhoud en het middenpunt van het evangelie. Derhalve: wie het evangelie verwerpt, die verwerpt Christus, en wie Christus verwerpt, die verwerpt den eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. Bedekt blijkt het evangelie te zijn voor allen, die het niet aannemen, niet gehoorzamen, niet liefhebben. Wie de heerlijkheid van het evangelie ziet en kent, moet het beminnen. Dat kan niet anders. Er is niets hoogers, niets voortreffelijkers, niets dierbaarders en onmisbaarders voor den mensch te bedenken op aarde, dan wat God de Heere in dat evangelie heeft geopenbaard.
De inhoud van het evangelie is van zulk eene geheel eenige waarde, dat er niets mede te vergelijken is. Hoe blijkt dit onder meer uit de tegenstelling, uitgedrukt in de woorden: »Verloren gaan”! Welk een ontzettende toestand, welk een vreeselijke toekomst, welk een ontzaglijk vonnis wordt hiermede aangewezen. Verloren gaan, dat teekent den mensch, dat teekent die groote menigte, die daar wandelt op het pad des verderfs. Het teekent de menschen die wandelen op den breeden weg. Deze hebben geen lust in de kennis van Gods wegen. Zij hebben geen deel aan Christus, zij zijn vijanden van God, vijanden van de waarheid, vijanden van hun naasten, vijanden zelfs van hun eigen heil. Gezeten in de duisternis, werd genadiglijk hun het licht ontstoken; geboren in de stad des verderfs, werd hun de mogelijkheid tot redding geopenbaard; maar helaas, men heeft de duisternis liever dan het licht, men is en blijft verblind voor het ontzettend gevaar, waarin men verkeert. En de toekomst? wie zal die naar waarde schetsen? Wie verloren gaat, die gaat onherstelbaar, die gaat voor eeuwig verloren. En op de vraag: wat staat den mensch, die verloren gaat, te wachten? geeft ons de Heilige Schrift een duidelijk, zeer beslist en breed omschreven antwoord. Den zoodanigen zal het vreeselijk zijn, te vallen in de handen van den levenden God. Zij zullen voor eeuwig van de gemeenschap met den gelukzaligen God zijn uitgesloten. Zij zullen eeuwig straf lijden in de hel, waar hun worm niet sterft en hun vuur niet uitgebluscht wordt. Zij zullen aan eeuwigdurende wanhoop ten prooi, den dood zoeken en begeeren, zonder dien te vinden. Een eeuwigdurend zelfverwijt zal hen folteren, daarom dat zij het bloed des Nieuwen Testaments onrein hebben geacht en op die groote zaligheid hun voorgesteld geen acht hebben geslagen! En dat vonnis, hoe ontzaglijk ook, zal toch rechtvaardig zijn. God laat zich niet bespotten. De verwerping van het evangelie is de verwerping van Christus, en met de verwerping van Christus verwerpt de mensch de beste, de schoonste, de grootste Gave, welke uit den hemel ons genadiglijk is verleend.
De beslistheid waarmede Paulus en ieder oprecht en getrouw bedienaar van het evangelie optreedt, is in volstrekte overeenstemming met den last, dien de Heere Zijnen dienaren heeft gegeven. Zij moeten den goddeloozen zeggen, dat het hun kwalijk, zoowel als den rechtvaardigen, dat het hun wél zal gaan.

»De zinnen verblind”, ziedaar de middellijke oorzaak van deze ontzettende openbaring. De oorzaak moet dus niet gezocht worden in het licht, dat het evangelie uitstraalt, maar in de voorwerpen, tot welke dat licht komt.
Het zou dwaasheid zijn, als een blinde wilde beweren dat er geen zon is, of dat althans geen schijnsel van de zon is waar te nemen, omdat hij, die blind is, daar niets van ziet. Wat hij niet ziet, dat zien anderen wél. Deze zien het klaar en duidelijk. Zoo noodig kunnen zij met bewijzen staven, dat zij zich niet vergissen. Maar aan de verblinding der zinnen ligt een middeloorzaak ten grondslag. Die verblinding is een macht, welke de apostel toekent aan den »God dezer eeuw”. Niet absoluut of volstrekt, maar onder de toelating Gods.
Die macht van den »God dezer eeuw” doet ons denken aan den duivel. Deze wordt „God dezer eeuw” genaamd, niet omdat hij God gelijk is, maar door de ongeloovigen als een god geëerd en gediend wordt. Om een absolute macht te hebben zou de duivel zelf God moeten zijn. Duivelen zijn echter afgevallen engelen. Deze zijn dus schepselen en zoowel als andere aan God onderworpen. Aan het hoofd der duivelen staat Satan, de duivel, ook wel de oude slang genaamd. Des duivels aard en toeleg is om aller menschen zielen te verderven. Daartoe is hij steeds werkzaam, en bedient zich van allerlei middelen, zelfs ook van het woord Gods. Dan verandert hij zich, gelijk de Schrift leert, in een engel des lichts. Zoo deed hij, toen hij Christus verzocht in de woestijn. Ook de duivel durft zeggen: »Er staat geschreven”. Gelukkig die zeggen kan als Paulus: zijne listen zijn ons niet onbekend.
De duivel bedriegt en misleidt de ongeloovigen ten opzichte van den eenigen, waarachtigen God, die zich in Zijn heilig Woord heeft geopenbaard. En wal er van den mensch wordt en te wachten is, dien God naar Zijn rechtvaardig oordeel aan die werking des duivels overgeeft, heeft de geschiedenis van alle eeuwen geleerd. De goddelooze koning Achab geloofde wel de woorden zijner leugenprofeten, maar wat Micha, de profeet des Heeren, sprak, geloofde hij niet. Zij die de prediking van Paulus verwierpen, geloofde wél degenen die arglistig het woord Gods vervalschten, maar bleven daardoor verblind voor de heerlijkheid van Christus, in het evangelie geopenbaard. En datzelfde verschijnsel zien we alle dagen, dat zien we overal: der menschen zinnen zijn verblind.
En zoo schoon of zoo heerlijk kan het evangelie niet worden voorgesteld, zoo krachtig kan het niet worden aangedrongen, al zou dit zelfs geschieden door een engel uit den hemel, dat er ook maar één mensch alleen daardoor van zijne blindheid zou worden genezen. Zij die meenen daartoe de macht te hebben, bedriegen zichzelve het allereerst en het allermeest. Maar hiertoe is de Zoon Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Alleen Christus is machtiger dan Satan. Satan is de sterkgewapende, en zoo lang hij zijn hof bewaart, is alles in vrede, maar komt er Een, die sterker is dan hij, die deelt den roof uit. Alleen door de kracht en den Geest van Christus wordt de duivel overwonnen en de zondaar van zijne verblinding gered en genezen.
Zich te onttrekken aan het Evangelie staat gelijk met zich te onttrekken aan Christus, want door het evangelie openbaart zich Christus, die hier genoemd wordt het beeld Gods. De heerlijkheid van Christus, die eenswezens is met den Vader en den H. Geest, is zoo groot, dat de Heere in Zijn gesprek tot de Joden zeide: die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien. Christus is de Zon der Gerechtigheid. Het licht dier Zon dient tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van het Israël Gods. Van nature zijn alle menschen geestelijk blind, naardien allen geestelijk dood zijn door de zonden en de misdaden. En nu is de prediking van het evangelie den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid, maar hun die gelooven, een kracht Gods tot zaligheid. Het Woord is het middel, dat de Heilige Geest gebruikt om dooden levend te maken, dooven het gehoor en blinden het gezicht te geven. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor is door het Woord Gods.
Gelukt het derhalve den duivel, om den mensch te onttrekken aan het evangelie, dan mist deze het eenige redmiddel tot zaligheid. De zondaar uit Adam in blindheid geboren, blijft in verblinding leven, en moet ten laatste in dien ellendigen toestand sterven.

Om zijn doel te bereiken bedient de duivel zich van allerlei middelen. Hij begint zijne kracht aan te leggen en te beproeven bij de kinderen, en tot het laatste oogenblik van ’s menschen leven zet hij zijn helsch en duivelsch werk voort. Een leugenaar van den beginne, tracht hij als de vader der leugenen den mensch leugen voor waarheid toe te dienen. Als kinderen en volwassenen de handen uitstrekken naar de ijdelheid en zich afkeeren van God, als men de leugen gelooft en de waarheid verwerpt, bewijst dit immers duidelijk, dat men meer heil ziet in leugen dan in waarheid. Als de wereld met al haar ijdelheid meer aantrekt dan de kerk met het woord en den dienst van God, dan openbaart zich daardoor een totale verblinding. Dat is de macht van den god dezer eeuw, die u wijsmaakt dat ge genieten moet terwijl ge dit kunt doen, en dat er nog wel tijd genoeg zal overblijven om over andere dingen te denken.
De duivel is begonnen met Eva de verboden vrucht voor te houden en aan te prijzen. Daarbij werd God belogen en de mensch gevleid. Met datzelfde bedrijf gaat de duivel voort van eeuw tot eeuw en van geslacht tot geslacht. Zoolang ge dus door Satan u laat verblinden, maakt ge God tot een leugenaar, kiest ge de duisternis boven het licht, de hel boven den hemel. Door leugen gevleid en door de bekoorlijkheid der zonde gestreeld, blijft ge ongehoorzaam aan God, onttrekt ge u aan het evangelie en blijft ge een vreemdeling van Christus en een vijand van God.
Kan de Booze het niet zoover krijgen, dat ge u geheel aan het evangelie onttrekt, welnu, als ge het dan maar half doet, dan zal hij evengoed zijn doel bereiken. Zoo toch gaat het duizenden. Deze meenen helaas, dat zij door hun hart te verdeelen tusschen God en de wereld, beide te vriend zullen houden. Zoolang echter het hart is verdeeld en de keus van voor God te leven niet oprecht is, blijkt daaruit, dat de verlichting van het evangelie der heerlijkheid van Christus niet doordrong tot het innerlijke zieleleven. Alle godsdienst is dan nog slechts vorm, waarbij het wezen ontbreekt. Natuurlijk redelicht wordt dan voor verlichting des Geestes aangezien, en zoo vleit men zichzelven met een valsche hoop.
Zoo geheel anders is dit, als het licht des evangelies u niet slechts van buiten beschijnt, maar ge innerlijk daardoor geheel wordt verlicht. Dan is de keus tusschen den dienst van God en dien der wereld u niet moeielijk. Dan laat ge u door den duivel als den god dezer eeuw niet langer verblinden. Dan ziet ge zooveel heerlijkheid, dierbaarheid en noodzakelijkheid in Christus, dat ge in waarheid met de Bruidkerk kunt en moogt getuigen: »Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk”. Dan is Christus uw Liefste. Dan kent ge als Zijn schaap de stem van uwen Herder. Dan zegt ge als een Jozua: laat anderen dienen wie zij dienen willen, maar ik en mijn huis, wij zullen den Heere dienen. Dan is al de heerlijkheid dezer wereld niet te vergelijken met de heerlijkheid van Hem, die het beeld Gods is. Dan verstaat ge wat het zegt: dat het den mensch niet baat, al gewon hij de geheele wereld, zijner ziel schade te lijden.
En wat is grooter rijkdom dan in dit geloof te leven, dat u, tot roem van Gods genade, zeggen en beladen doet: dit is mijn eenige troost, beide in leven en sterven, dat ik niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers eigen ben? Die genade dankt ieder kind des Heeren aan het Evangelie.
Geen wonder dan ook, dat we een Paulus dat Evangelie gedurig hooren roemen in zijne brieven. Voor die gunst dankte hij den Heere, in ’t midden der gemeente. En geen wonder ook, dat allen, die den Heere vreezen, het Woord en de bediening van het Evangelie liefhebben. Alleen het Evangelie brengt heil aan Joden en Heidenen. Alleen de gehoorzaamheid des Woords leidt tot waren zegen.
Werden volken en vorsten daarvoor gewonnen, dan zou de zonde worden afgebroken door gerechtigheid; dan zou, naar des Heeren Woord, God de Heere ons Zijne gunst doen aanschouwen en de waarheid zou bevestigd worden: »Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1900

De Wekker | 4 Pagina's

De zinnen verblind

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1900

De Wekker | 4 Pagina's