Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de schatten der oudheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de schatten der oudheid

Augustini Confessiones

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groot zijt Gij, Heere! en zeer te prijzen. Groot is Uwe Majesteit, en Uwe wijsheid is zonder getal. Toch wil een mensch U prijzen, een mensch, een klein deeltje Uwer schepping, dat zijne sterfelijkheid in zich omdraagt, als getuigenis zijner zonde, een getuigenis, dat Gij de hoogmoedigen wederstaat; en toch wil een mensch, een nietig deeltje Uwer schepping, U verheerlijken. Gij roept hem, dat hij een vermaak hebbe in dat loven van U, dewijl Gij ons gemaakt hebt tot U en het hart onrustig in ons is, totdat het ruste in U. Geef mij Heere! te weten en te verstaan of het aanroepen, van U voorafgaat of het loven van U, en U te kennen eer geschiedt dan het aanroepen. Maar wie roept U aan, die U niet kent? Want die U niet kent zou iets anders kunnen aanroepen in plaats van U. Hoe toch zullen zij Hem aanroepen. in wien zij niet hebben geloofd, en hoe zullen zij gelooven, zonder die hun predikt. Zij zullen den Heere loven, die Hem zoeken. Want die Hem zoeken zullen Hem vinden en die Hem vinden zullen Hem verheerlijken. Heere, ik zal U zoeken, U aanroepende en ik zal U aanroepen, geloovende in U, want Gij zijt ons gepredikt. U, Heere! roept aan mijn geloof, dat Gij mij gegeven hebt, dat Gij mij hebt ingeplant door de menschheid van Uwen Zoon, door den dienst van hem, die Hem mij verkondigd heeft.
En hoe zal ik U aanroepen, mijnen God, mijn Heere en mijn God? Want a!s ik U aanroep roep ik U ook tevens in mij. En welke plaats is er in mij, waar mijn God in mij komen moge? Waar zou God in mij komen, God, die hemel en aarde gemaakt heeft? Of bevatten U hemel en aarde, welke Gij gemaakt hebt en waar in gij mij hebt gemaakt? Of, daar zonder U niets zijne zou wat is, zou dan al wat is U bevatten? En dewijl ook ik aldus ben wat begeer ik, dat Gij in mij in komt, die niet zijn zou, indien Gij niet waart in mij? Al daalde ik in de hel, Gij zijt daar. Gij hebt gezegd; Ik vervul hemel en aarde.
Omvatten U dan hemel en aarde, dewijl Gij die vervult? Of vervult Gij ze en is er van Uw wezen over, dewijl ze U niet omvatten? En waarin stort Gij uit wat van U overig is, als hemel en aarde van U vervuld zijn? Of hebt Gij niet noodig, Gij die alles omvat, dat Gij door iets omvat wordt? — Of zijt Gij overal geheel en omvat geen enkele zaak U volkomen?
Wat zijt Gij dan, mijn God, wat, zoo vraag ik, anders dan de Heere God? Want wie is God behalve God en wie is Heere dan onze Heere? O Allerhoogste, Machtigste, Almachtige, Allerbarmhartigste en Rechtvaardigste, Boven alles verhevene en Alomtegenwoordige, Allerschoonste en Meestvermogende, Eeuwige en Onbegrijpelijke, Onveranderlijke, die alles verandert, nooit nieuw, nooit oud, alles vernieuwende en die de trotschen verouderen doet, terwijl zij het niet bemerken; altijd werkende, altijd rustende, vergaderende zonder behoefte te hebben, dragende en vervullende en voortbrengende, scheppende en voedende en volmakende, zoekende terwijl niets U ontbreekt.
Gij bemint zonder te branden, Gij ijvert en zijt zeker; het berouwt U en Gij hebt geene smart; Gij toornt en Gij zijt kalm; Gij verandert Uw werk, en verandert Uw besluit niet; Gij neemt wat Gij vindt en Gij hebt het nooit verloren; nooit hebt Gij behoefte en Gij verblijdt u in winst; Gij zijt nooit begeerende en Gij vordert rente in.
Er wordt U meer uit gegeven, dan Gij gegeven hebt en toch heeft niemand iets, dat niet het Uwe is. Gij geeft het verschuldigde, terwijl Gij niemand schuldig zijt; Gij geeft het en toch verliest Gij niets. Maar wat heb ik met dat alles gezegd, mijn God, mijn leven, mijne heilige liefelijkheid? Of wat zegt iemand, als hij van U spreekt? Maar toch wee hun, die over U zwijgen, alhoewel zij die spreken verstommen.
Wie zal mij geven in U te rusten? Wie zal mij geven, dat Gij in mijn hart komt en dat zóó bezielt, dat ik mijne smarten vergete en U als mijn eenig goed omhelzen? Wat zijt Gij voor mij? Ontferm U, opdat ik spreken moge. Wat ben ik voor U, dat Gij mij beveelt U te beminnen, en dat Gij als ik het niet doe, vertoornt, en mij met groote straffen bedreigt? Het is U toch weinig, als ik U niet bemin. Ach mij! Zeg mij, door Uwe ontfermingen, Heere, mijn God! wat Gij voor mij zijt. Zeg tot mijne ziel; Ik ben uw heil”. Zeg het zóó, dat ik het hoore. Zie, de ooren mijns harten zijn vóór U, Heere! Open ze en zeg tot mijne ziel: Ik ben uw heil. Na dat woord zal ik heengaan en U aangrijpen. Wil Uw aangezicht niet voor mij verbergen. Moge mijn oude mensch sterven, opdat ik leve en Uwe gedaante aanschouwe!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1900

De Wekker | 4 Pagina's

Uit de schatten der oudheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1900

De Wekker | 4 Pagina's